Leiden (NL)

LEIDEN

Deze route is nog niet opgesteld zoals de wandelingen op onze  ‘Welkom’-startpagina. De tekst is ook al wat ouder, zodat er mogelijk intussen wel iets veranderd kan zijn. Hou je daar rekening mee?

Een stad met een grote geschiedenis rond twee rivierarmen en een handvol grachten. De eerste Nederlandse universiteit laat er zijn sporen na, maar ook schilders als Rembrandt en Jan Steen. Je kan er door een echte Egyptische tempel stappen of door een botanische tuin wandelen. De voorvaderen van Amerikaanse presidenten verbleven hier en heel wat hofjes zorgen voor stille momenten pal naast de drukte van een eigentijds centrum. Bovendien zijn er heel wat banden met België. Wie om praktische redenen deze route niet ter plaatse kan afleggen, kan via Google Streetview grote delen op het computerscherm volgen met onze tekst als gids.

Vanuit België is deze Nederlandse stad gemakkelijk met de trein te bereiken. Met de Benelux Intercity vanuit Brussel-Mechelen-Antwerpen tot Rotterdam, daar overstappen op een IC-trein naar Leiden. Onze route start bij aankomst in het NS-station van Leiden. De beschrijvingen van wat je te zien krijgt zijn veelal uitgebreid, lees daarom eerst onze tekst en kies dan zelf wat jou en je gezelschap interesseren kan – kortom, stel er je eigen route uit samen.

STATION LEIDEN CENTRAAL
Stationsplein.
Op 17 augustus 1842 krijgt Leiden zijn eerste spoorverbinding met een station aan de zogeheten Oude Lijn van de HIJSM, de Hollandse IJzeren Spoorweg Maatschappij. Vandaag zijn we aan het vierde stationsgebouw toe, dat alles te maken heeft met de opening van de Schiphollijn. Dat is een spoorlijn die onder de nationale Nederlandse luchthaven doorloopt, zodat reizigers meteen vanuit de trein naar de vertrekhal kunnen. Daardoor neemt het aantal treinreizigers toe en mag architect Harry Reijnders in 1996 uitpakken met een nieuw stationsgebouw in witte vakwerkconstructie. De ingang is een gebogen witte schelp.

Oorspronkelijk was ook de vloer van de hal geïnspireerd door de zee met witte en lichtblauwe tegels. Maar die worden snel glad en zijn daarom voorjaar 2009 vervangen door grijze tegels, nu standaard gebruikt voor nieuwe stationsvloeren. Aan de centrumzijde is er naast het busstation ook een taxibrug met daaronder een fietsenstalling. Doorgaand autoverkeer gaat sinds 1997 ondergronds door de Stationspleintunnel.

Bij de opening van dat nieuwste Leidse station, qua reizigersaantallen het vijfde drukste van Nederland, vindt het stadsbestuur dat de naam ‘Centraal Station’ op zijn plaats zou zijn in navolging van Amsterdam, Utrecht, Den Haag en Rotterdam, allemaal een CS. En jawel, vanaf 1997 heet het hier Leiden Centraal of Leiden CS.

Steek het Stationsplein over naar de linkerkant, waar de Stationsweg begint. Die wandel je in. Naar een lichte draai naar rechts, kom je op de Rijnsburgerbrug, over de Rijnsburgersingel. Links zie je in de verte molen De Valk.

LEIDSE SINGELS
In de Nederlandse Gouden – 17de – Eeuw neemt de bevolking van Leiden snel toe, waardoor de stad met zo’n 70.000 inwoners uitgroeit tot de tweede grootste van de Republiek der Verenigde Nederlanden, na Amsterdam. Er wordt dan een singelgordel aangelegd van liefst 6 kilometer lengte, die in 1659 gereed komt. Deze grachten lopen steeds tussen twee stadspoorten, waaraan het tussenliggende singeldeel zijn naam ontleent. Hier was ooit de Rijnsburgerpoort, waar de weg naar het nog altijd als zelfstandige gemeente bestaande plaatsje Rijnsburg de stad binnenkwam. Aan je rechterhand heet deze gracht Morssingel. Op wens van de Leidenaren wordt nu het Singelpark aangelegd als één grote groenzone langs de hele singelgordel.

STEDELIJK MOLENMUSEUM DE VALK
2de Binnenvestgracht 1.
Deze stellingmolen uit 1743 is 29 meter hoog en het skelet is destijds in amper tweeënhalve maand gebouwd. De Valk met vier koppels maalstenen is het blijvertje op de ooit twintig windmolens tellende stadswallen en wordt nog steeds gebruikt, maar nu als museummolen. Tot 1925 werd er echter commercieel graan gemalen. In het in 1966 geopende Stedelijk Molenmuseum zie je onder meer de enige bewaard gebleven 19de-eeuwse stadse molenwoonkamer met ruim 200 jaar oude Delftsblauwe tegeltjes boven de gootsteen in de keuken. Open di.-za. 10-17u., zon- en feestdagen 13-17u.

Aan de overzijde van de Rijnsburgerbrug zie je rechts het

MUSEUM VOLKENKUNDE
Steenstraat 1.
Na een cholera-epidemie in 1866 slaan de Leidse universiteit, het stadsbestuur en de rijksoverheid de handen ineen en wordt besloten tot de bouw van een nieuw ziekenhuis op de vroegere stadswallen. Het resultaat zie je rechts, een groot Academisch Ziekenhuis uit 1873. Maar vandaag moet je niet ziek zijn om er binnen te stappen, sinds 1937 is hier een museum voor volkenkunde ondergebracht, meteen een van ’s werelds oudste op gebied van etnografie. De collectie omvat voorwerpen uit Afrika, China, Groenland, de Indonesische eilanden en de Filippijnen, Japan en Korea, Suriname en andere Midden- en Zuid-Amerikaanse landen, Oceanië, het Midden-Oosten en Noord-Amerika. Als je goed kijkt, zie je achteraan voor het gebouw al een Indiaanse totempaal staan. Open: di.-zo. 10-17u., tijdens schoolvakanties ook op maandag.  

Je staat nu in de Steenstraat, die even verderop verkeersvrij wordt. Als vreemde eend tussen de winkelpuien aan je rechterhand het

SINT-SALVATORHOFJE
Steenstraat 17.
Begin maar meteen boven de deur te lezen:
S. Salvators hoff / Gesticht ende Doen Bouwen / by H.Pouwels Claeszoon / De Goede Anno 1636
Haarlem en Den Haag mogen dan misschien bekender zijn als hofjessteden, met vijfendertig hofjes mag Leiden toch ook meetellen, al zijn ze lang niet allemaal toegankelijk. Wat hier opvalt is de naam. In het protestantse westen van Nederland komen weinig ‘Sinten’ voor. Maar stichter Pauwels Claesz. van de Velde, ook wel De Goede genoemd, stamt uit een rijk burgemeestersgeslacht dat niet wil meedoen met de Reformatie maar streng katholiek blijft.

Pauwel is in Utrecht tot katholiek geestelijke opgeleid en daarna priester geworden in zijn geboortestad Leiden, waar hij het later tot vicaris van de inmiddels afgebroken Onze-Lieve-Vrouwekerk brengt, die overigens sinds de 17de eeuw door de Leidenaars wél steeds als Vrouwekerk wordt aangeduid, omdat de stad dan het calvinisme omarmd en protestanten niets met Mariaverering hebben. Maar verder geen kwaad woord over de Leidse protestanten, want er wordt Pauwel niets in de weg gelegd als priester, hij mag zelfs in priesterkleren rondlopen, iets dat normaliter verboden is.

In 1625 laat hij in een testament zetten dat er na zijn dood een hofje voor vrouwen gesticht dient te worden met als naam Salvator Mundi of Sint-Salvator. Maar het is nog even wachten tot Pauwel op z’n 90ste overlijdt en de testament-uitvoerders een oude kaatsbaan kopen om daar twaalf huisjes te laten bouwen. In 1639 kunnen de ‘eerlijke maagden of weduwen’ hun intrek nemen in deze eerste katholieke instelling na de Reformatie. Regelmatig krijgen ze brood en kaas en in het voorjaar een ruime voorraad turf. Op het feest van Petrus en Paulus komt daar nog een extra wit broodje bovenop. Jarenlang besturen familieleden Pauwels van de Velde het hofje en als dit geslacht eind 18de eeuw uitsterft, wordt er een rentmeester aangesteld.

Het geld voor onderhoud van dergelijke hofjes moet komen van de rente van het door de stichter nagelaten kapitaal en eventuele giften. Daar zit wat speling op, zodat in 1809 vier van de intussen tot 14 aangegroeide huisjes worden gesloopt wegens bouwvalligheid en geld voor herbouw ontbreekt. In 1884 kan dat wel als de financiële situatie blijkbaar verbeterd is. Zeven jaar later worden de huisjes aangesloten op gas, nog eens vier jaar later op de waterleiding, waarbij de pomp wordt vervangen door één gemeenschappelijke kraan.

Bij de restauratie in 1932 worden de zo aparte spitsbogen boven ramen en deuren bewaard, maar in de jaren 1960 is dit hofje toch niet langer geschikt voor bejaarden, die een decennium later worden vervangen door studenten, want de Stichting Leidse Studentenhuisvesting is inmiddels eigenaar geworden. Verwacht hier dus geen mensen met rollators naar buiten te zien komen.

Voor de meeste hofjes op onze route geldt: je mag binnenstappen, maar respecteer de privacy van de bewoners.

Met aan je linkerhand de Beestenmarkt, nu eerder een terrasoase, ga je rechtdoor langs een stukje water van de Oude Vest  – dus niet met de hoofdbaan de brug over – en kom je vanzelf op het Kort Galgewater, waar je eerst even je blik op de grond van de rijweg richt, omdat je daar een apart mozaïek ziet liggen.

ATELIER DE STIJL
Kort Galgewater 3.
Het mozaïek is het beeldmerk van tijdschrift De Stijl, een vooruitstrevend blad van de gelijknamige kunstenaarsgroep, dat hier werd samengesteld door Christian Emil Maria Küpper, die je wellicht beter kent onder zijn pseudoniem Theo van Doesburg.

Zijn vader was een Duitser, die gehuwd was met een Rotterdamse en in Utrecht een fotozaak overeind probeerde te houden. Toen dat mislukte ging hij spoorslags terug naar Duitsland en liet vrouw en kinderen – Emil Küpper was het zevende in de rij – gewoon achter. Zijn vrouw krijgt in Amsterdam onderdak van een zekere Theodoor Doesburg, die na de dood van Küpper met diens weduwe huwt en daardoor Emils stiefvader wordt. Daar komt dus dat pseudoniem vandaan. Theo woont in Leiden wanneer hij stilaan als kunstenaar doorbreekt en drijvende kracht is achter zijn in 1917 opgerichte tijdschrift. Hier heeft hij tussen april 1917 en juni 1920 zijn atelier gehad.

Even verder maakt de straat een haakse bocht naar rechts, waardoor je nu inderdaad langs dat Galgewater voortwandelt. In feite is dat de Oude Rijn, die met twee takken door Leiden loopt, waarna die weer samenkomen en het Galgewater begint. Aan de waterkant zie je diverse oude vrachtboten liggen. Dat is niet toevallig, dit is de

HISTORISCHE HAVEN LEIDEN
Kort Galgewater 50.
Aan deze kade liggen sinds 1984 vrachtschepen van vóór 1940 met een lengte variërend van 18 tot 26 meter en een maximale breedte van 5 meter. De Stichting Historische Haven Leiden zorgt hiermee voor een attractief stadsbeeld, maar de schepen zijn eigendom van particulieren, die hier kunnen aanleggen. Het is dus zoiets als oldtimers bij auto’s. Daarnaast is er nog op een andere plaats in de stad een haven voor historische sleepboten met weer een eigen Stichting Sleepboten Leiden. Straks krijg je deze boten nog eens van een andere kant te zien in onze route.

Je komt aan een hek, maar daar ga je even doorheen voor de

STADSTIMMERWERF
Kort Galgewater 21.
Een stadsbestuur is ook verantwoordelijk voor wat we vandaag openbare werken noemen: onderhoud van straten en van stedelijke gebouwen. Om het materiaal voor die klus op te slaan en voorbereidend werk uit te voeren, worden aanvankelijk stadstimmerwerven of stadstimmerhuizen opgericht. Leiden had er al eentje in 1553, maar als dat pand te klein wordt, besluit het stadsbestuur in 1603 om hier aan het Galgewater een nieuw gebouw neer te zetten. Dat past bij het toen reeds milieubewuste bestuur om alle vervuilende industrieën of activiteiten die in de binnenstad te weinig ruimte hadden te gaan concentreren in het gebied buiten de oudste grachten. Ook de beestenmarkt, die je zojuist gepasseerde, hoorde daarbij.

In 1612 wordt gestart met de bouw van enerzijds werk- en opslagplaatsen en anderzijds een woning voor de stadstimmerman, die de leiding over deze activiteit heeft. Jan Ottensz. van Seyst is dan stadstimmerman en ontwerpt zowel woonhuizen voor hemzelf en de stadssteenhouwer, als de werkplaatsen. Op de prachtige trapgevel uit 1614 prijkt het Leidse wapen.

In 1651 wordt er nog een graanopslagplaats, een zogeheten korenspijker, bijgebouwd achter de stadstimmerwerf. Daar wordt graan opgeslagen dat tegen vaste prijzen aan de lokale bakkers wordt verkocht, zodat ze armere Leidenaren tegen vaste lage prijzen van brood kunnen voorzien.

Tussen 1989 en 1991 is het gebouw gerestaureerd om nu 33 bejaarden te huisvesten.

Loop even terug door het hek en ga daar links de Smidssteeg in. Aan het eind sla je linksaf om in de Morsstraat verder te wandelen. Je ziet al in de verte waar we naartoe willen:

MORSPOORT
Morssingel.
Een van de twee resterende stadspoorten van de acht die Leiden ooit rijk was. De Morsch is de naam van het drassige weidegebied  dat hier buiten de toenmalige stad lag. Deze westelijke poort staat in een buurt die daarnaar verwijst, D’Oude Morsch, tussen deze poort en de Haarlemmerstraat, waar je aan het eind van onze route doorheen komt. De andere overgebleven stadspoort is de Zijlpoort, nabij de haven aan de andere kant van Leiden.

De stenen poort met achtkantige koepel is in 1660 ontworpen door de Leidse bouwmeester Willem van de Helm in wat maniëristische stijl wordt genoemd. Lange tijd werd de poort ook als gevangenis gebruikt. Voorheen stond hier een houten bouwsel uit 1611, opgericht toen Leiden zich naar het noorden uitbreidde. Er werd toen gesproken van Galgpoort, omdat de weg er doorheen naar het Galgenveld leidde, waar dus ook dat water naartoe verwijst. Met deze stenen poort gaf het stadsbestuur meteen ook de nieuwe poortnaam.

GEDENKSTEEN MARINUS VAN DER LUBBE
Morspoort.
Het staat hier sinds 1993, deze gedenksteen van Ron Sluik en Reinier Kurpershoek voor de in Leiden geboren Rinus van der Lubbe. Die is wereldbekend geworden als stichter van de brand in het Duitse parlementsgebouw – Der Reichstag – op 27 februari 1933.

Het is een alleszins vreemde zaak. Van der Lubbe vertrekt op 3 februari 1933 naar Berlijn, waar kort tevoren op 30 januari Adolf Hitler tot rijkskanselier is benoemd. Wanneer op 27 februari een grote brand de Reichstag vernield, wordt Rinus daarbinnen aangetroffen. In juli 1933 wordt hij samen met nog een Duitse communist en drie Bulgaren in beschuldiging gesteld voor die brandstichting.

De nazi’s stellen dat Van der Lubbe hulp heeft gekregen van de Duitse communisten en gebruiken dat als aanleiding om hard op te treden tegen linkse politieke groeperingen in heel Duitsland. Maar de communisten beschuldigen op hun beurt de NSDAP ervan zelf die brand te hebben aangestoken en latere verklaringen van een belangrijke nazi lijken dat te ondersteunen, maar het is nooit bewezen.

Voor het hoogste Duitse gerechtshof in Leipzig vindt tussen 21 september en 23 december 1933 het proces plaats. De vier medeverdachten weten zich zo goed te verdedigen, dat ze vrijgesproken worden. Alleen Rinus houdt vooral zijn mond en wordt daardoor als enige schuldig bevonden aan een brandstichting, die nu als landverraad wordt voorgesteld, waarvoor de doodstraf kan worden toegekend. En dat gebeurt ook, waarna die wordt voltrokken op 10 januari 1934 in Leipzig door onthoofding met de guillotine, waarna het lichaam van Rinus met aangenaaid hoofd anoniem begraven wordt op het Südfriedhof. Na veel procedures en een aantal wetswijzigingen is dat doodvonnis op 6 december 2007 door het Duitse gerecht opgeheven en is Marinus van der Lubbe gerehabiliteerd.

De op 13 januari 1909 in Leiden geboren Rinus van der Lubbe heeft altijd veel pech gehad in zijn leven, zowel met zijn ouders, als met werk. Hij krijgt in 1926 op een bouwwerf kalk in een oog en een jaar later komt daar nog een ongeval met zijn andere oog bij. Als alle operaties mislukken, blijft hij levenslang slecht zien.

Op politiek gebied is hij eerder een wereldverbeteraar, die weliswaar communistische en anarchistische sympathieën heeft, maar eigenlijk nooit helemaal welkom is bij politieke partijen. Van zijn uitkering leeft hij zo zuinig mogelijk, waardoor hij reizen kan maken door Europa naar aanhangers van het radencommunisme, dat wars van alle politieke partijen is. Een poging om in 1931 naar Rusland te gaan strand in Polen. Rinus is dus vooral een einzelganger op alle gebied en daardoor wellicht op die 27ste februari op een of andere wijze betrokken geraakt in een inbraak in de Reichstag, die uit de hand is gelopen.

Sluik en Kurpershoek vormen een kunstenaarsduo dat schuld en onschuld onderzoekt en zij hebben zich sinds 1986 vastgebeten in die Van der Lubbe-zaak. Ze wilden gedenkstenen plaatsen op het Südfriedhof in Leipzig, bij het Deutsches Theater in Berlijn, dat nabij het Reichstaggebouw staat en dus hier in Leiden. De Leidse steen is op 27 februari 1993 onthuld en er staat een strofe op uit een tekst die Rinus zelf schreef tijdens zijn gevangenschap.

Als je met je rug naar de Morspoort staat en met je zicht naar de Morsstraat, ga dan rechtsaf in de richting van het Galgewater om zo bij een molen uit te komen.   

MOLEN DE PUT
Kort Galgewater 11.    
Deze molen dankt zijn naam aan molenaar Jan Jansz. Put, eigenaar van een molen die in 1619 op deze plek op een bolwerk van de stadsmuur heeft gestaan, maar die in 1640 afgebrand is. In 1729 komt dan de stenen stellingmolen De Coornblom zijn plaats innemen, die het tot 1817 volhoudt.

Wanneer archeologen in 1982 funderingen van het molenbolwerk ontdekken, wordt het jaar daarop naar aanleiding van 25 jaar Rijnlandse Molenstichting het idee gelanceerd opnieuw een standaardmolen op dit bastion te bouwen. Via een loterij en giften wordt geld bijeengebracht en in 1986 kan molenmakerij Van Beek uit Rijnsaterwoude de stenen onderbouw van de gesloten voet construeren, waarop later het houten molenhuis wordt bevestigd. De firma Derckx zorgt voor het gevlucht (de wieken) en sinds 1987 staat hier een perfect werkende replica van de oude molen.

Wandel nu over de Rembrandtbrug, een fraaie ophaalbrug, maar ook een replica, uit 1983. Aan de overzijde van het Galgewater  – kijk nog eens links naar die historische schepen – loop je rechtdoor, de Weddesteeg in. Je komt zo aan een pleintje waar links een gevelsteen je vertelt dat daar het geboortehuis van Rembrandt van Rijn heeft gestaan en rechts een heuveltje waar een eigentijdsere Rembrandt een schilderij staat te bestuderen.

REMBRANDT VAN RIJN IN LEIDEN
Weddesteeg.
Rembrant – nog zonder d – wordt op 15 juli 1606 in Leiden geboren als negende van tien kinderen in een huis aan het Galgewater, ongeveer waar nu de Weddesteeg is. Zijn ouders zijn molenaar Harmen Gerritsz van Rijn en de welgestelde bakkerdochter Neeltgen Willemsdr van Zuylbrouck. Pa’s molen is zo’n standaardmolen langs het Galgewater met de naam De Rijn, vandaar de achternaam. Die – oude – Rijn loopt inderdaad hierlangs door Leiden, alvorens bij Katwijk in de Noordzee uit te monden.

Zijn ouders willen Rembrant een goede opleiding geven en hun zoon gaat enkele jaren naar de Latijnse School in de Lokhorststraat, waar je straks nog langskomt. Rembrant wordt in 1620 – op z’n 14de – ingeschreven aan de Leidse universiteit, maar dat lijkt eerder omwille van de daaraan verbonden voordelen van belastingvrij bier en vrijstelling van dienstplicht bij de schutterij.

Van 1619 tot 1622 volgt Rembrant les bij de Leidse schilder Jacob van Swanenburgh, bij wie ook ene Jan Lievens les krijgt. Nadien gaat Rembrant in 1625 nog wat opsteken over compositie bij de Amsterdamse schilder Pieter Lastman, om dan samen met Jan Lievens een atelier in Leiden te beginnen.

In zijn Leidse jaren maakt Rembrant vooral kleine schilderijen met allegorische en religieuze onderwerpen en soms alledaagse taferelen. Het Leids Museum De Lakenhal heeft zijn schilderij De Brillenverkoper uit 1623 of 1624, toen hij nog les volgde bij Lastman. Vanaf 1633 wordt Rembrant voortaan Rembrandt en zal hij voortaan met die voornaam zijn werk ondertekenen, net zoals Michelangelo en andere Italiaanse grootheden.

Het kunstwerk op het heuveltje is van de Duitse beeldhouwer Stephan Balkenhol, die het in 2006 maakte in brons en terracotta. Een jonge Rembrant kijkt naar het portret van de latere Rembrandt, terwijl verder tegen de gevel nog eens een geschilderd portret van hem lijkt te hangen.

FUNDAMENTEN PELIKAANSTOREN
Weddestraat / Galgewater.
Tussen plein en waterkant zie je enige merkwaardige muurstukken en patronen op de grond. Dat zijn opgemetselde delen van wat ooit de Pelikaanstoren op het gelijknamige bolwerk was. Gebouwd rond 1462 was het een van de zwaarste muurtorens van de Leidse omwalling, die de Rijn controleerde – nu op deze plek dus Galgewater genoemd. Pas in de 19de eeuw is deze toren gesloopt, waarna rond 1980 de restanten weer zichtbaar zijn gemaakt.

KWEEKSCHOOL VOOR ZEEVAART
Weddestraat / Noordeinde.
De grote en lange gevel waartegen het geschilderde Rembrandtportret hangt, maakte in de 19de eeuw deel uit van een opleidingsschool voor jongeren die matroos wilden worden bij de Nederlandse marine. Voor je zie je het internaat uit 1878, waar driehonderd leerlingen gehuisvest konden worden. Het witte gebouw met een soort Friese vlag dat je aan het eind van de Rembrandtbrug bent gepasseerd, was de ziekenboeg ofwel infirmerie van deze school. Een aangemeerde kanonneerboot diende als opleidingsschip. In 1923 is deze Kweekschool opgeheven.   

Wandel de Weddestraat verder uit en sla linksaf het Noordeinde op, om dan even verder rechts de Oude Varkensmarkt in te draaien om daar aan je rechterhand weer een hofje te ontdekken.

PIETER LORIDANSHOFJE
Oude Varkensmarkt 1.
Eind 16de eeuw vertrekken heel wat koop- en ambachtslui uit Noord-Frankrijk en de Spaanse Nederlanden naar de Republiek der Verenigde Nederlanden, op de vlucht voor de inquisitie en het geweld van de Tachtigjarige Oorlog, de opstand van het noorden tegen het Spaanse gezag. Onder hen de Waalse lakenverver Pierre Loridan, die zich in Leiden vestigt en daar wel enig succes boekt.

Een pestepidemie maakt in 1655 ruim 15.000 slachtoffers op een bevolking van ongeveer 50.000 zielen, waaronder ook familie en geloofsgenoten van Loridan. Die besluit om een testament te laten opstellen, waarin hij enerzijds neefjes, nichtjes en een dienstbode gul bedenkt, maar daarnaast ook geld nalaat voor het stichten van een hofje voor twaalf gehuwde echtparen, die lid moeten zijn van de Waalse Gemeente, het kerkgenootschap van de Franstalige immigranten.

Amper twee weken na het opmaken van dat testament wordt Pieter zelf aangetast door de pest en overlijdt. De nog door hem aangestelde executeurs kopen het achtererf van herberg De Vergulde Wagen, waar twaalf woningen en een regentenkamer worden gebouw, rond een bleekveld en een grote pomp – thans met een lantaarn -, zodat in 1657 de eerste bewoners hun intrek kunnen nemen in het Loridaenshofje. In de luxueuze regentenkamer komt een groot schilderij met alle regenten te hangen,  een regentenstuk dat nu wordt bewaard in museum De Lakenhal, wel een toepasselijke plek voor iemand die actief is geweest in de lakennijverheid.

De bewoners van het hofje krijgen brood, turf en dagelijks een kan bier als zogeheten preuve, vandaar dat soms ook over proveniers wordt gesproken voor de bewoners van zo’n hofje. Deze giften worden tweemaal daags verstrekt, wanneer een portier de bel luidt. In 1665 laten de regenten twaalf bierkannen maken met een huisnummer erop, zodat er geen ruzie kan ontstaan over wiens kan het is.

Wanneer tijdens WO I turf schaars wordt, krijgen de bewoners voortaan geld. In 1920 laat een regent ter gelegenheid van zijn veertigjarig regentschap op eigen kosten elektrisch licht aanbrengen in de huisjes. En in het najaar wordt een os geslacht onder de galerij – nu fietsenstalling – en verdeeld onder de bewoners.

Na de Tweede Wereldoorlog vervallen de huisjes, omdat de regenten er niet langer in slagen met het beschikbare geld toe te komen. De Stichting Leidse Studentenhuisvesting koopt in 1964 het hofje en laat architect Piet van der Sterre het geheel restaureren, waarna er studentenechtparen komen wonen.

Boven de poort lees je: ‘Die ryk is van Geloof en eerlik van / Gemoed / En in zyn ovderdom Schroomt voor de / Arremoet / Werd hier al waer hy vreemd van / dese zorgh verlicht / Nv Pieter Loridan voor hem dit Hofien / sticht’.

Loop de Oude Varkensmarkt uit tot de Groenhazengracht en ga daar de brug over tot aan de

DOELENPOORT
Sebastiaansdoelen / Groenhazenstraat.
Deze poort uit 1645 gaf toegang tot de Doelen, het oefenterrein van de Leidse Schutterij. Bouwmeester Arent van ’s-Gravensande heeft hem ontworpen met Dorische halfzuilen, wapens en oorlogsattributen. De gebeeldhouwde Sint-Joris en zijn draak zijn van de beitel van Hagenaar Pieter Adriaensz. ’t Hooft, die zijn draak nog vijf jaar heeft overleefd.

Het Sint-Jorisgilde krijgt in 1386 dit terrein van het stadsbestuur. Vanaf 1477 kan ook de tweede schuttersgroep, het Sebastiaansgilde, hier terecht. Na het Leids Ontzet van 3 oktober 1574 – waarbij de watergeuzen alles rond de stad onder water zetten, zodat de Spanjaarden hun beleg moeten afbreken – worden beide gilden samengevoegd en krijgen ze musketten als wapens in plaats van hun vroegere hand- en voetbogen. ’s Nachts bewaakten de schutters de stadspoorten en liepen wacht in de straten. Overdag was er een betaalde binnenwacht van stedelijke soldaten en bij overtredingen trad de schout met zijn mannen op als een soort politiemacht.

Wanneer Napoleon Bonaparte van het veroverde Nederland de Bataafse Republiek maakt, worden alle gilden in 1798 ontbonden en onder koning Willem I’s Koninkrijk der Verenigde Nederlanden wordt het schuttershof in 1821 gesloopt. De poort is overeind gebleven en intussen al enkele keren gerestaureerd.

Vanaf de voorzijde van de Doelenpoort steek je links de brug over de Doelengracht over om dan verder aan de rechterzijde langs de Groenhazengracht te wandelen. Aan de overzijde zie je:

Voormalige HUISHOUD- EN INDUSTRIESCHOOL
Groenhazengracht.
In 1922 hebben enkele dames uit de gegoede klasse, zelf verenigd in de Bond voor Vrouwenkiesrecht, de Vereniging Vakschool voor meisjes voor Leiden en omstreken opgericht. Met deze eerste niet-katholieke Huishoud- en Industrieschool wilden ze de beschaving van vrouwen uit de arbeidende klasse bevorderen. Vandaag is deze school verbouwd tot stadsappartementen.

Je komt nu op het Rapenburg.

RAPENBURG
Begonnen als vestgracht aan de zuidzijde van Leiden, is het later de plaats geworden waar chique huizen zijn gebouwd. Omdat bij veel van die statige panden de raamkozijnen in donkergroen en de gevels in crèmewit waren geschilderd, wordt wel over Rapenburgkleuren gesproken. Tijdens hun studentenjaren hebben koningin Beatrix en koning Willem-Alexander in deze straat gewoond, want hier is ook de eeuwenoude Leidse universiteit. Jaarlijks wordt op het water het Rapenburgconcert gehouden.

Ga eerst even linksaf het Rapenburg op en wandel daar tot het huis met de bordestrap.

SIEBOLDHUIS
Rapenburg 19.  
Philipp von Siebold is een Duitse arts, die van 1823 tot 1829 geneesheer is op het eilandje Deshima, de Nederlandse handelsnederzetting ofwel factorij vlak voor de Japanse stad Nagasaki. De Nederlanders hebben daar het alleenrecht om handel te drijven met Japan, maar ze moeten buiten het vasteland verblijven op een kunstmatig aangelegd eilandje, verbonden met het vasteland door een brug met een wachtpost van Japanse soldaten.

Philipp doet onderzoek naar Japanse flora en fauna met hulp van tolken en Japanse studenten en hij verzamelt allerhande typisch Japanse voorwerpen, laat zelfs maquettes maken van Japanse woningen.

Maar in 1829 wordt hij door Japan uitgewezen op verdenking van spionage, omdat hij van Japanse vrienden gedetailleerde kaarten heeft gekregen van het land, terwijl het voor niet-Japanners verboden is om die informatie te bezitten.

Von Siebold keert in 1830 terug naar Europa met meenemen van een flinke collectie planten en objecten en vestigt zich in Leiden, waar hij in 1832 dit huis koopt om er zijn Japanse Museum in te vestigen. Voor alle inspanningen verheft koning Willem II hem in 1842 tot jonkheer in de adelstand.

In 1845 koopt Von Siebold een landgoed dat hij Nippon noemt en begint daar in kassen en kweekbedden zijn uit Japan meegenomen planten te vermeerderen. Zo leert Europa bepaalde hosta’s, hortensia’s, skimmia’s en blauwe regen kennen. Philipp schrijft het zesdelige Flora Japonica, een standaardwerk dat hij samen met de Münchense professor J.G. Zuccarini realiseert.

Maar zijn landgoed plus de tegenvallende verkoop van zijn standaardwerk ruïneren Phillip en hij moet zijn huis verkopen, alsmede grote delen van zijn collectie, die terechtkomen in het Leidse Museum Volkenkunde dat je reeds gepasseerd bent. Na gemiste kansen om Nederlands ambassadeur in Japan te worden, trekt Von Siebold zich in Bonn terug en zal in 1866 in München op z’n 70ste sterven aan tyfus door het drinken van besmet water.

Wanneer in het jaar 2000 wordt gevierd dat er al 400 jaar betrekkingen zijn tussen Nederland en Japan wordt het door Von Siebold bewoonde huis aan het Rapenburg geopend als museum SieboldHuis, waar de Japanse cultuur wordt belicht. Tijdens de renovatie wordt op de eerste verdieping een tegen de muur geplakte pagina uit een proefdruk van een van Siebolds publicaties ontdekt, die hij kennelijk heeft gebruikt als grondpapier voor nieuw behang.

Keer nu om en let even op de plaat op de gevel van het eerste huis dat je passeert:

GEDENKPLAAT DESCARTES
Rapenburg 21.
René Descartes is een van die Fransen, die naar elders moeten uitwijken omdat ze in eigen land hun ideeën niet vrijelijk kunnen verkondigen. In 1637 wordt in Leiden zijn filosofisch werk ‘Discours de la méthode’ uitgegeven en van 1640 tot 1641 huurt Descartes hier kamers bij Jean Gillot. Onze Fransman woont zelfs zo’n 20 jaar van zijn leven in de Republiek der Verenigde Nederlanden, van 1628 tot 1648, om twee jaar later te sterven, 54 jaar oud. .

Steek de Groenhazengracht over om de huizen in de andere richting te bekijken, te beginnen op de hoek van de Groenhazengracht bij het

KASTEEL VAN ANTWERPEN
Rapenburg 23.
Begin 18de eeuw heeft Jean Oblet hier het logement Kasteel van Antwerpen, waarvan hij ook een deel aan studenten verhuurt. Hijzelf drijft een bank van lening. Als Leids schepen Matthij Snoeck het huis in 1767 koopt, laat hij het samenvoegen met een belendend pand tot wat je thans ziet. Binnen bleef de grote zaal met rococodessin en gestoken houten plafond bewaard en in de voorkamer een rijk versierde schouw en gestuct plafond uit 1893, wanneer hoogleraar Daniel Eliza Siegenbeek van Heukelom hier gaat wonen. Nu is zijn huis weer gesplitst in twee luxueuze woningen.

Op de hoek aan de overzijde van de Groenhazengracht sta je voor de

BIBLIOTHECA THYSIANA
Rapenburg 25.
In 1622 wordt Joannes Thijs in Amsterdam geboren in een uit de Spaanse Nederlanden afkomstig protestants gezin. Zijn vader is rijk geworden met aandelen van de VOC, de Vereenigde Oostindische Compagnie en een van de eerste bedrijven die aandelen heeft uitgegeven. Als zijn vader in 1634 sterft, kan Johan verder opgroeien in Leiden bij tante Catharina, die gehuwd is met een Leidse professor.

Johan gaat in 1635 Letteren studeren en hoeft zich financieel geen zorgen te maken, hij heeft flink wat geërfd van zijn vader. Daar komt nog een erfenis van een deel van zijn ooms boeken bij, die hoogleraar geschiedenis was. Johan raakt geïnteresseerd en slaat zelf aan het verzamelen. Daarbij blijkt zijn voorkeur alle kanten op te gaan wat zowel onderwerpen als talen betreft.

Uiteindelijk bezit hij ruim 2000 boeken en wanneer hij in 1653 al op zijn 31ste overlijdt, blijkt uit zijn testament dat hij wil dat er een bibliotheek wordt opgericht ‘tot publijcque dienst der studie’, waarmee hij de eerste openbare bibliotheek van Nederland opricht. Tot dan waren er vooral universitaire en kloosterbibliotheken. Zijn wens krijgt gestalte in dit gebouw, dat specifiek op deze plek is neergezet omwille van de prachtige lichtinval in 1654 door stadsarchitect Arent van ‘s-Gravesande. Joannes bibliotheek is tot vandaag in stand gebleven, maar is nu nog enkel op afspraak te bezoeken.

BOERHAAVEHUIS
Rapenburg 31.
Deze woning is in 1664 verbouwt door aannemer Willem Wijmoth, die voor heel wat panden aan het Rapenburg verantwoordelijk is. De nieuwe bewoner was François de le Boë, bekend onder zijn Latijnse naam Franciscus Sylvius. In de hals van de gevel zie je een familiewapen met ‘DE LEBOE CREVECOEUR, het wapen van de familie De le Boë met drie beukhamers. Die familie komt oorspronkelijk uit Kamerijk (Cambrai), dat toen in de Spaanse Nederlanden lag, dus alweer import uit het zuiden.

François is hoogleraar geneeskunde aan de Leidse universiteit en laat in zijn achterkamers een heel laboratorium opstellen, waar hij chemische proeven doet. Dankzij hem wordt de universiteit wereldberoemd, hij onderwijst iatrochemie, de visie dat alle levensprocessen in planten en dieren van puur scheikundige aard zijn.

Na Sylvius’ overlijden wordt zijn huis gekocht door Herman Boerhaave, zijn nog beroemdere collega. In 1715 meert de Russische tsaar Peter de Grote om vijf uur ’s morgens zijn boot af aan het Rapenburg om Boerhaave te raadplegen. De patriarch van Constantinopel consulteert de hoogleraar per brief. En ooit wordt bij Herman een brief bezorgd, waarop als adres enkel ‘Boerhaave Europa’ staat vermeld.

Uit 1928 dateert het opschrift ‘Hic Obitt Hermannvs Boerhaave XXIII septembris anno MDCCXXXVII’ – Herman is hier dus op 23 september 1738 overleden. Onder de aesculaap de zinspreuk van Boerhaave: ‘Simplex veri sigillvm’ – Eenvoud is het kenmerk van het ware.

Naast geneeskunde doceert Boerhaave als hoogleraar ook botanie en is hij directeur van de hortus botanicus van de Leidse universiteit.

Vlak voor zijn dood leert hij de jonge Zweed Carl Linaeus kennen en stelt hem voor aan de vermogende Amsterdamse bankier George Clifford, waardoor Carl als lijfarts bij Clifford in dienst kan treden en diens uitgebreide verzameling planten kan bestuderen. Die heeft deze bankier verkregen dankzij zijn contacten met de Vereenigde Oostindische Compagnie. Later zal Carl als Carolus Linnaeus een beroemd plantkundige worden, die de planten van geslachtsnamen en soortaanduidingen voorzag via een tweeledige naamaanduiding, die nog steeds wordt gebruikt.

In dit geval is Carls Latijnse achternaam geen Latijnse vertaling van een Zweedse naam, maar een naam die zijn vader Nils koos. Die had geen echte familienaam, maar moest die wel hebben om zich in te kunnen schrijven als student theologie. Hij baseerde zich toen bij zijn keuze op de lindeboom bij zijn geboortehuis, Linnaeus is dus een gelatiniseerd woord voor linde.

Terwijl je verderloopt, zie je net voor de Doelenbrug aan de overzijde van de Rapenburggracht de brede gevel van het

RIJKSMUSEUM VAN OUDHEDEN
Rapenburg 28.
In 1818 sticht koning Willem I dit museum, dat vooral bekend is door zijn Oude Egypte-afdeling. In de hal van dit gebouw staat een complete originele Egyptische tempel van 2000 jaar oud, een geschenk van Egypte voor de hulp van Nederland aan de UNESCO-reddingsoperatie van monumenten die bedreigd werden door het stijgende water van het Nassermeer na de ingebruikname van de hoge stuwdam van Assoean in de Nijl. Deze tempel is gratis te bezichtigen. Daarnaast bezit het museum een dubbele sarcofaag – kalkstenen binnenkist en granieten buitenkist – van een vizier uit het Oude Rijk en diverse mummies van zowel mensen als dieren. Open di. t/m zo. 10-17u.

Passeer de Doelenbrug, wandel verder langs het Rapenburg. Bij een zwart hek ben je aan het

ACADEMIEGEBOUW VAN DE LEIDSE UNIVERSITEIT
Rapenburg 73.
In 1516 wordt hier de kapel van een dominicanesser klooster ingewijd, vandaar die gevel met spitsboogvensters. Bij de Beeldenstorm van 1566 gaat het interieur verloren en na het Leidens Ontzet in 1574 wordt het gebouw door de stad geconfisqueerd. Als beloning voor het dappere verzet tegen de Spaanse belegering sticht Willem van Oranje in 1575 een universiteit in Leiden, die in 1581 onderdak vindt in deze voormalige kapel. Nu, de opstandelingen die aanstuurden op een eigen staat naast de Spaanse (Zuidelijke) Nederlanden, hadden natuurlijk ook een eigen opleiding voor rechtsgeleerden, dominees, ingenieurs en medici nodig.

Amsterdam was op dat ogenblik nog een grotendeels Spaans gezinde stad, Leiden de tweede grootste stad van Holland. Die praktische overwegingen speelden ook sterk mee. Er worden rijkelijk betaalde geleerden aangetrokken uit het buitenland om hier les te komen geven, zoals de jurist Justus Lipsius, een humanist uit het zuiden, die zijn katholieke geloof even inruilde voor het calvinisme en later nog eens zou switchen naar luthers wanneer hij in het Duitse Jena les gaat geven. Ook veel studenten stromen vanuit het buitenland toe.

In 1616 wordt de kapel voorzien van een verdieping en ontstaan het Groot en Klein Auditorium. In het Groot Auditorium staat een dubbel spreekgestoelte, waarbij alleen professoren vanaf het bovenste mogen spreken. In het Klein Auditorium hangt een schilderij uit 1848, waarop de Leidse burgemeester van de Werf tijdens het Beleg van Leiden zijn arm aanbiedt aan uitgehongerde bewoners. Door die geste van de burgemeester wordt de stad nog niet overgegeven en dat loont, want niet veel later volgt de bevrijding door de watergeuzen.

De huidige toren van het Academiegebouw komt er in 1670. Maar van 1632 tot ver in de 19de eeuw stond er nog een andere toren op het Academiedak, die een kwadrant van Snellius bezat, waarmee het de oudste universitaire sterrenwacht ter wereld was.

Naast het Academiegebouw huisden boekverkopers en drukkers, onder andere Isaac Elzevier, die in 1617 hier begon. Zijn naam is in 1880 gebruikt door Jac. G. Robbers voor zijn uitgeverij, die in 1891 met een geïllustreerd Elseviers maandblad startte, dat sinds 1945 als opinieweekblad zeer bekend werd en nog steeds bestaat. Ook Franciscus Raphelengius ofwel Frans Van Ravelingen, schoonzoon van de beroemde Antwerpse drukker Christoffel Plantijn, heeft in Leiden een Officina Plantiniana geleid.

Het Academiegebouw wordt vandaag vooral voor ceremoniële gebeurtenissen gebruikt, zoals promoties van studenten. Jaarlijks wordt hier op 8 februari het academisch jaar geopend met een stoet van hoogleraren, die naar de Pieterskerk gaan voor de dies natalis.

Je kan nog verder wandelen tot onder de poort, waar de ingang van de beroemde Hortus Botanicus zich bevindt, de Leidse planten- en kruidentuin, waar ooit Clusius en Boerhaave rondliepen. Voor een bezoek moet je wat betalen. Nadien keer je terug naar de ingang van de universiteit en ga je even rechtsaf langs het Academiegebouw, om dan links via de Nonnenbrug over te steken naar de Kloksteeg.

Wandel die uit tot je rechts – op het pleingedeelte – uitkomt bij het

JEAN PERSIJNHOFJE
Kloksteeg 21.
Koopman Jean Persijn en zijn vrouw Marie de Lannoy komen in de 17de eeuw als gevluchte hugenoten uit de Franse stad Lille naar Leiden. Het lijkt toch een complete intocht te zijn geweest in die dagen van volk uit het zuiden … Als hun enige dochter overlijdt tijdens de pestepidemie van 1655, besluiten ze om een hofje te stichten en laten in een testament vastleggen dat daar bejaarde leden van de Waalse Hervormde Kerk mogen wonen.

Na de dood van haar man koopt Marie in 1683 enkele huisjes in de Engelse poort aan de Kloksteeg. Zij laat op die plaats een hofje van twaalf proveniershuisjes aanleggen, afgesloten door een poortgebouw met een hardstenen toegangspoort, waarboven de regentenkamer ligt. Dit hofje wordt nog steeds door regenten bestuurd. Tegen de achtermuur een zonnewijzer uit 1924.

Die Engelse poort waar dit hofje voor in de plaats kwam, kreeg zijn naam omdat hij kort na 1611 is gebouwd door enkele leden van de groep Engelsen rond John Robinson. Na elf jaar in Leiden te hebben gewoond, steken ze in 1620 met het schip de Mayflower via de Engelse havenstad Plymouth over naar Noord-Amerika, waar ze onder de naam Pilgrim Fathers de stichters worden van een van de oudste en belangrijkste kolonies in Amerika. Twee plaquettes tegen de muur van de Pieterskerk herinneren hieraan. En we komen die Pilgrim Fathers nog eens tegen tijdens deze route.

Rechts naast de ingang van dit hofje een gevelsteen uit 1891 met de tekst ‘On this spot lived, taught (onderwees) and died John Robinson 1611-1625’. De leider voelde zich te oud om zelf de oversteek naar Amerika mee te maken, bleef dus hier en is hier in 1625 overleden en begraven in de Pieterskerk.

HET PRENTENKABINET
Kloksteeg 25.
Al in 1268 begint de geschiedenis van deze plek met een commanderij van de Duitse Orde, gebouwd op grond die graaf Floris V van Holland heeft geschonken. Er horen een bakkerij, brouwerij, bottelarij, moestuin, boomgaard, wijngaard en waterput bij, dus de ruimte was wel een stuk groter dan dit huis.

Maar het gaat niet voor de wind met de financiën van de Duitse Orde, vanaf 1389 worden steeds meer stukken van hun grond verkocht en achter hun gebouw wordt de Herensteeg aangelegd met een aparte uitgang, nu de achteruitgang van Het Prentenkabinet.

In 1763 koopt Jan d’Avoine het restant van de commanderij en maakt daar zijn biljartkamer van. Een nieuwe eigenaar vestigt er een kostschool en laat twee delen van een steegje dat de vroegere gebouwen scheidt overkoepelen en dat is nu de gang naar de vestibule met een dessus-de-porte, het bovenstuk bij een deur in Lodewijk XIV-stucwerk, van het Prentenkabinet.

Weer een ruime eeuw later komt hier een college van de Leidse universiteit, waar dichter-hoogleraar Albert Verwey les geeft. We schrijven 18 juni 1930 als het Rijks Prentenkabinet van diezelfde universiteit zijn collecties hier komt onderbrengen. In de vroegere biljartzaal worden voortaan colleges kunstgeschiedenis gegeven en jonge kunstenaars krijgen gelegenheid tot exposeren o.a. Jan Wolkers, Anton Heyboer en Ed van der Elsken. Op vrijdagmiddag geeft professor dr. Hans van der Waal een groot algemeen college kunstgeschiedenis, dat al snel het bontjassencollege wordt genoemd, want daar komen ook dames uit de betere kringen heen per auto met chauffeur.

Wanneer het Prentenkabinet in 1970 naar het Rapenburg verhuist koopt de tweeling Jan en Henk Versteegen het pand en opent er hun restaurant onder de vanouds bekende naam.

Ga nu het kerkplein op tot de voorzijde van de

PIETERSKERK
Pieterskerkhof 1a.
Jezus zegt tot Petrus: “Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der Hemelen.” Als Sint-Pieter begint deze laatgotische kerk zijn leven, dat ook zijn weerslag heeft op de stad: het stadswapen heeft twee diagonaal gekruiste sleutels en daaraan dankt Leiden dan weer haar bijnaam als Sleutelstad.

Rond 1100 staat hier de kapel van de graven van Holland, die dan nog in het nabije Gravensteen resideren. Bisschop Godebald van Utrecht wijdt die kapel aan Petrus en Paulus op 11 september 1121, de eerste zondag na Maria’s geboortefeest. De doop van graaf Floris V vindt hier plaats. Maar later verhuist hij in 1268 zijn hof naar ’s-Gravenhage, waarna de kapel parochiekerk wordt.

De plaatselijke commandeur van de Duitse Orde – waar we het hiervoor al over hadden – mag de priester benoemen van de nu Sint-Pieterskerk genoemde kapel. Tot de overgang naar de protestanten in 1572 zoeken die commandeurs het niet echt ver, ze benoemen steeds zichzelf. En ze wonen ook vlakbij, in Kloksteeg 25, waaraan het steegje met de naam Commanderijpoort in de aangrenzende Herensteeg nog herinnert. Wie die Heren uit die tweede steeg waren, kan je nu wel veronderstellen.

In de 14de eeuw wordt begonnen aan een grotere kerk, die rond 1350 een toren krijgt met de nogal aparte naam Coningh der Zee, naar verluidt omdat schippers op zee deze toren als baken gebruikten. Uiteindelijk reikt die toren tot 70 meter de lucht in. En vanaf 1390 wordt de kerk langzaamaan veranderd in het gebouw dat je nu ziet. In 1512 komt de Coningh der Zee ten val en wordt het schip tot aan de huidige voorgevel verlengd.

Op 25 augustus 1566 en de dagen daarna worden bij een Beeldenstorm vernielingen aangericht, maar burgemeester Swanenburg redt het schilderij ‘Het Laatste Oordeel’ van Lucas van Leyden door het van de Beeldenstormers te kopen en in het stadhuis te hangen. Nu hangt het in het Stedelijk Museum De Lakenhal en zie je in deze kerk een kopie.

In 1572 komen alle Leidse kerken in handen van de protestanten en wordt de Sint-Pieterskerk op 7 juli gesloten om op 5 oktober als Pieterskerk te worden heropend. Ook het interieur krijgt een minder sint-gehalte en wordt een stuk soberder. Alleen komt er nu wel een groot orgel, hét kenmerk en opvallendste interieurstuk van protestantse kerken. Hier wordt zelfs het westportaal verhoogd om daar de balgenkamer van het orgel te kunnen plaatsen.

Op 12 januari 1807 om kwart over vier ’s middags ontploft in de stad een kruitschip. Dat was met 37.000 Hollandse ponden buskruit – zo’n 17.760 kg – op doorreis van Delft naar Haarlem in opdracht van het leger. Wellicht is de knal veroorzaakt door een vonk bij het koken van schelvis aan boord, maar eigenlijk is de oorzaak van de catastrofe onbekend. Er vallen ongeveer 160 doden en 2000 gewonden, waarbij er 218 huizen volledig vernield of onherstelbaar beschadigd worden.

Lodewijk Napoleon, die als koning over Holland regeert in opdracht van zijn broer Napoleon Bonaparte, is binnen vijf uur hier aanwezig en zorgt ervoor dat een tweeduizend soldaten van de kunstwacht hier puin komen ruimen, dat zijn eigen hofchirurg ter plaatse komt, dat de bakkers uit Delft broden voor de Leidenaren te bakken en dat er een Nationale Collecte wordt gehouden voor het herstel, waaraan Lodewijk zelf 30.000 gulden bijdraagt en die uiteindelijk 2 miljoen opbrengt. In 1807 komt er bovendien een wet die het vervoer van buskruit door dichtbevolkte gebieden verbiedt.  

Die historische knal brengt ook heel wat schade toe aan de Pieterskerk, alle glas-in-loodramen worden vernield. Bij een restauratiecampagne die start in 1880 en duurt tot in de jaren 1940 worden de neogotische restauratie-ideeën van de Roermondse architect Pierre Cuypers als leidraad genomen door zijn Leidse collega Willem Cornelis Mulder. Dat houdt ook in dat in 1923 de originele restanten van de beschilderingen van tongewelf en trekbalken worden verwijderd, want die zijn storend in het volmaakte neogotische bedehuis.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog gebeuren er merkwaardige dingen in de Pieterskerk. Terwijl één van de negen dominees lid is van de collaborerende NSB, steunt koster Rameau het verzet en worden in deze kerk onderduikers verborgen, verzetsgroepen getraind en de kostbare pedelstaf en het grootzegel van de Leidse universiteit onder de vloer verborgen in het graf van Coccejus.

Wanneer bij de herdenking van het Leids Ontzet in 1941 dominee Hendrik Cornelis Trouw voor een volle kerk parallellen trekt met de Duitse bezetting en het Nederlandse koningshuis in zijn gebeden opneemt, wordt op Radio Oranje vanuit Engeland gemeld dat zo’n 3000 aanwezigen het Wilhelmus hebben gezonden tijdens deze dienst. NSB-burgemeester De Ruijter van Steveninck had weliswaar vooraf gedreigd de kerk te verlaten als er iets zou gebeuren dat hem niet beviel, maar doordat men zoveel mensen rond hem had neergepoot, kon hij gewoon niet weg.

Sinds 1976 worden in deze kerk geen erediensten meer gehouden en is het gebouw overgedragen aan een stichting waarin de stad en de universiteit gezamenlijk participeren. Vanaf 1982 wordt de kerk verhuurd voor evenementen. Wat valt er binnen nog te bewonderen? Het oudste Nederlandse koorhek uit 1450, de kansel van Pieter Cornelisz Kunst uit 1532, het Mausoleum Academicum ter nagedachtenis aan de hoogleraren die hier hun laatste rustplaats vonden, waaronder Herman Boerhaave, een gedenkteken voor wiskundige Ludolph van Ceulen met daarop de 35 eerste decimalen van het getal Pi, die hij zelf berekend had en meteen het eerste voorbeeld van een wetenschappelijke tekst op een grafmonument.

Ook plantkundige Rembert Dodoens (Dodonaeus), wis- en sterrenkundige Willebrord Snel van Royen (Snellius) en plantkundige Charles de l’Écluse (Carolus Clusius) hebben hier hun grafstenen. In de Pieterskerk zijn door de universiteit eredoctoraten uitgereikt aan koningin Wilhelmina (1925), Winston Churchill (1946), Nelson Mandela (1999), dichter Gerrit Komrij (2000) en koningin Beatrix (2005).

Nu je een flink verhaal over de Pieterskerk hebt aanhoord, is het tijd om verder te gaan, maar niet heel ver, want aan de linker pleinzijde ligt het oude

GRAVENSTEEN
Pieterskerkhof 6.
Je ziet hier het nieuwere gedeelte van het Gravensteen, waarvan je dadelijk de oude voorzijde ziet. Het gaat om wat begint als privé-gevangenis van de Hollandse graven, die hun gezag tot de 15de eeuw uitoefenen door rond te trekken van stad naar stad, maar in Leiden toch een vaste stek hadden en daar de meeste van hun oorkonden uitvaardigden. Ze wonen ze in een naast het Gravensteen gelegen versterkte hoeve Huize Lokhorst. Later wordt het Gravensteen de gevangenis van de stad Leiden en het omliggende Rijnland.

In 1654-’55 wordt die stedelijke gevangenis uitgebreid met een groter tuchthuis, waarvan je hier de monumentale gevel ziet. Aan deze zijde was de mannenafdeling. Naast langer gestrafte gevangenen worden ook bedelaars en kleinere criminelen hier opgesloten. De oude lijfstraffen worden dan vervangen door werkstraffen, zodat opsluiten ook nog wat geld opbrengt. De mannen werken in het rasphuis, waar ze hout van de Braziliaanse pernambucoboom met een speciale zaag tot poeder raspen, waaruit vermengd met water een pigment wordt gemaakt om textiel te verven. De afnemers zijn dan ook de lokale textielfabrikanten, die zo aan goedkope arbeidskrachten raken.

Het middelste gebouw heeft zware tralies voor de ramen, links en rechts daarvan zie je gebouwen met schijnramen, die op dichtgemetselde raamopeningen lijken. Maar dat was dus enkel om de gevel er fraaier te laten uitzien. Op de frontontop van het centrale gebouw zie je Vrouwe Justitia met haar weegschaal. Zij is van zandsteen en in 1656 gebaard door Michiel Davidtsz Sax.

Wanneer het Gravensteen eind 19de eeuw in onbruik raakt, krijgt het gebouw uiteindelijk in 1955 een nieuwe bestemming als boekenmagazijn. Maar dat duurt niet lang, want de Leidse universiteit kampt met ruimtegebrek en de afdeling rechtsgeschiedenis van de juridische faculteit vindt dit wel een passende locatie. Vanaf 2006 was hier het Intenational Office van de universiteit gevestigd, een managementopleiding. Die heeft in 2011 plaats gemaakt voor de afdeling Studenten en Onderwijszaken, samen met de redactie van het universiteitsblad ‘Mare’.

Ga links de Muskadelsteeg in, die even verder uitkomt op een pleintje en dat heet het

GERECHT
Je ziet hier het oudste deel van het Gravensteen met een zware toren die bij de bouw begin 13de eeuw een stuk lager was. Daaronder lag een kerker voor misdadigers, enkel toegankelijk via een opening in het plafond. Hogerop was er een bewaakte kamer waar gevangen van rijkere komaf werden opgesloten, waarvoor een losgeld kon worden gevraagd. Aanvankelijk was deze toren omgeven door een gracht, dus zeer moeilijk in te nemen.

Wanneer de graven van Holland naar ’s-Gravenhage verhuizen, gaat ook hun privé-gevangenis daarheen en komt deze toren leeg te staan. Hun opvolger, de Bourgondiër Filips de Goede, schenkt in 1463 de toren aan de stad Leiden. Die laat de toren in 1556 verhogen en er de traptoren aan toevoegen, plus de getraliede galerij waar de Leidse rechters plaatsnemen bij terechtstellingen. Want hier worden voortaan de gevangenen van de stad en het Rijnland opgesloten, waartoe het Gravensteen in 1555 wordt uitgebreid met een cellenblok. Opmerkelijk is, dat in die cellen religieuze fresco’s – muurschilderingen – zijn aangebracht met de bedoeling de opgesloten misdadigers tot inkeer te brengen.

Achter de toren ligt het tuchthuis, waarvan je al een deel hebt gezien aan het Pieterskerkhof. Aan deze kan was de vrouwenafdeling met het spinhuis, waar de vrouwelijke gevangenen voor de Leidse textielindustrie garen moesten spinnen. Tussen rasp- en spinhuis is er een binnenplaats om de gevangenen te luchten, waar echter ook een geselpaal staat voor lijfstraffen. Die is in recenter tijden weer teruggeplaatst, nu niet meer voor lichamelijke straffen, maar als stevige steun voor een asbak, wellicht een waarschuwing voor die lijfstraf die mensen zichzelf aandoen.  

Vroeger was het plein omringd door een grachtje en gewoon een grasvlakte, waaraan het namen als ‘Het Groene Zoodje’ of ‘Schoonverdriet’ dankte. Hier werden de doodstraffen voltrokken onder toeziend oog van de rechters. Die strafuitvoering gebeurde door onthoofding met het zwaard of door ophanging aan een van de vier galgen die hier stonden. De laatste doodstraf is in 1856 hier voltrokken aan de 31-jarige boerenknecht Adriaan Blom, die de 18-jarige Maria Van Velsen had vermoord.  Hij werd opgehangen. Bij de heraanleg in 2004 is de executieplaats gemarkeerd door banden van Chinese hardsteen met verlichting.

Recht werd aanvankelijk gesproken in de vierschaar in openlucht, zodat God kon zien of er wel degelijk recht werd gesproken. Die plek was met vier touwen afgespannen, ofwel geschoren zoals dat toen heette, vandaar de naam vierschaar.  

In 1672 wordt er een stenen vierschaar rechts aan het Gravensteen vast gebouwd, met een schepenkamer voor de stadsbestuurders die ook als rechters optreden. Willem van der Helm ontwerpt het gebouw, de uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstige Pieter Xavery zorgt voor het beeldhouwwerk in het fronton, waar naast het stadswapen de dames Justitia en Prudentia (met spiegel en slang als teken van voorzichtig en wijs beleid) twee van de vier kardinale deugden uitbeelden. De twee andere deugden zijn Temperantia – matigheid, zelfbeheersing – en Fortitudo – moed en sterkte. Maar die hebben zich hier laten verontschuldigen. Bovendien heeft Justitia haar blinddoek om onbevooroordeeld recht te kunnen spreken thuis gelaten, daarom houdt ze haar ogen dicht.  

Rechts naast de vierschaar het Rectorspoortje met boven de doorgang een gehelmde Minervabuste met Medusaschild en speer. Dat poortje dateert uit 1613 en bevond zich oorspronkelijk voor de woning van de rector van de Latijnse school, waarlangs je zo meteen komt, maar is naar hier verplaatst.

Draai je nu om, met je rechterzijde naar het Gravensteen, dan kan je het Gerecht verlaten langs de straat recht voor je, de Lokhorststraat.

LATIJNSE SCHOOL
Lokhorststraat 16.
Aanvankelijk zijn Latijnse scholen kapittel- of koorscholen onder leiding van de geestelijkheid. Vanaf 1215 is elk seculier kapittel verplicht zo’n school te hebben. Naast de leer van de Kerk en de eredienst voor kerkelijke functies, wordt er ook les gegeven door leken in vakken die voorbereiden op het studeren in de profane wetenschappen. Vanaf de 14de eeuw nemen veel stadsbesturen de financiële lasten van zo’n school op zich en verkrijgen daarmee zeggenschap over het leerprogramma en het aanstellen van een rector. Sinds de 16de eeuw hoort ook het vak Grieks tot deze opleiding.

Zo’n Latijnse school heeft vier opeenvolgende klassen van elk een half schooljaar, plus een afsluitend leerjaar. Vanaf 9 jaar kan je naar zo’n school gaan. Er is geen algemene overgang na een leerjaar, elke leerling blijft zolang in dezelfde klas tot hij zich de leerstof eigen heeft gemaakt. De gemiddelde schoolverlater is 15 jaar oud, maar er is dus nogal wat variatie wat leeftijd betreft.

Van de 17de tot de 19de eeuw gaan jongens tussen 12 en 18 jaar naar de Latijnse school als hun ouders het kunnen betalen. Leerlingen leren bekende gezegden en citaten van klassieke auteurs uit het hoofd, moeten brieven kunnen schrijven en toespraken houden, waaruit hun kennis van de klassieken blijkt. Alle lessen worden in het Latijn gegeven en onderling spreken de leerlingen ook Latijn. Kennis van het Latijn is dus noodzakelijk en de opleiding wordt afgesloten met een promotie in deze klassieke taal, die toegang geeft tot de universiteit. Latijnse scholen horen vanaf het begin van de 17de eeuw dan ook tot het hoger onderwijs.

In de 18de eeuw begint de populariteit van de Latijnse school te tanen, mede door de opkomst van de Franse school, waar de taal wordt aangeleerd die stilaan het Latijn verdringt in de betere kringen. Ook krijgen de leerlingen van die Franse school boekhouden en andere praktische vakken. Daarnaast ontstaat het gymnasium, waar naast Latijn ook moderne talen, wiskunde en natuurwetenschappen worden onderwezen.

In Leiden wordt de Latijnse school voor het eerst genoemd in een charter van graaf Willem III van Holland uit 1323. Hij benoemt daarin schoolmeester Andries tot secretaris van zijn dochter Margaretha, die dan trouwt met Lodewijk van Beieren. Na het Leids Ontzet benoemt burgemeester Pieter Adriaansz van der Werf de calvinist Nicolas Stochius als rector en ook het schoolbestuur is dan protestants.

In 1431 verhuist de Latijnse school naar een gebouw aan de Lokhorststraat, dat in 1599 wordt vervangen door het huidige schoolgebouw van stadsmetselaar Jacob Dircxz den Dubbelden en stadssteenhouwer Claes Cornelisz van Es. De voorgevel is in renaissancestijl, versierd met zandstenen blokken en banden, een hoog opgaande trapgevel en aan de rechterzijde een verbreding. Een poortje in Toscaanse stijl vormt de ingang.

Rembrandt zit hier van 1616 tot 1620 op school. Hij wil vermoedelijk gebruikmaken van de voordelen die leerlingen hebben, zoals vrijstelling van wachtdienst. De Catalogus Studiosorium, ofwel het inschrijfboek van de Leidse universiteit, vermeldt op 20 mei 1620 in het Latijn ‘Rembrandus Hermanni Leydensis Studiosus litteraturum annorum 14 apud parentes’ – ‘De 14-jarige Leidse letterenstudent Rembrant, zoon van Harmen, woont bij zijn ouders’. Rembrandt volgt op school ook tekenlessen bij Henricus Rieverlinck, zijn eerste tekenleraar.

Deze Latijnse school wordt in de 19de eeuw Stedelijk Gymnasium, dat in 1883 naar elders verhuist. Vanaf 1982 heeft de Stichting Diogenes Leiden het gebouw grondig gerestaureerd en deze eigenaar verhuurt het nu als kantoor- of bedrijfspand.

Aan het eind van de straat rechtsaf slaan, de Pieterskerkstraat in. Je komt opnieuw uit op het Pieterskerkhof, maar nu aan de achterzijde van de kerk. Je wandelt achter langs de huisjes die tegen de kerk zijn aangebouwd tot je bijna rond bent en aan je linkerhand het poortje ziet van het

PIETERS-HOFF gestigt by PIETER GERRITSZ SPECK
Pieterskerkhof 42.
Achter dit poortje ligt een steeg, die met een haakse bocht langs een hoge huisgevel loopt om dan ogenschijnlijk dood te lopen, maar rechts zit een deur waar je door kan om bij de huisjes te komen. (Is die deur gesloten, volg dan verder de route om via een andere weg bij de huisjes te komen.)

In het steegje loop je langs een hoge huismuur aan je linkerhand. Die muur is een restant van het oudste stenen huis van Leiden en dateert deels uit circa 1300, deels uit 1386. De woning was ooit een echt stadskasteel van welgestelde burgers, dat vrij stond en verdedigbaar was.

Pieter Gerritz Speck of Van der Speck was een rijke timmerman uit de 17de eeuw. Hij werkte onder meer mee aan de bouw van de toren van de Sint-Stevenskerk in Nijmegen. In Leiden bezat hij tal van huizen. Hij moet als huisjesmelker zeer goed gezien hebben hoe slecht de woonsituatie voor arme bejaarden vaak was. Nog tijdens zijn leven bouwt hij zelf zijn hofje. In zijn testament van 1645 regelt hij verder de stichting. Door de beperkte omvang van het terrein bij zijn woonhuis was zijn hofje tamelijk klein uitgevallen, slechts acht huisjes. In 1987 is dit hofje gerenoveerd en nu zijn er nog slechts vier huisjes.

In een van deze huisjes heeft de befaamde taalkundige Piet Paardekooper (1920-2013) gewoond. Hij was een pleitbezorger voor de Vlaamse Beweging en gaf in 1962 zes lezingen voor de Nederlandse KRO-radio, die gebundeld werden in het boekje Er zijn geen Belgen, waarin hij stelling neemt voor de culturele eenheid tussen Vlaanderen en Nederland en tegen de discriminatie van de Vlamingen in België. Dat leidt tot controverse in België, waar minister van Justitie Piet Vermeylen hem verbiedt om België binnen te komen, welk verbod na hevig protest in de Kamer van Volksvertegenwoordigers weer wordt ingetrokken. Na zijn emeritaat is Paardekooper vanaf 1987 aan de Leidse universiteit gaan doceren.

Ga je niet door de steeg naar het Van der Speckhofje dan vervolg je de rondgang om het Pieterskerkhof nog enkele stappen, om dan links de Nieuwsteeg in te slaan, waar je meteen aan je rechterhand een bijzonder boekhandel aantreft.

TEMPLUM SALOMONIS
Nieuwsteeg 1.
Ooit was hier de woning van de 14de-eeuwse jurist en boekverzamelaar Philips van Leyden, die in 1353 adviseur van graaf Willem V van Holland wordt. Zijn belangrijkste eigen werk is het traktaat De cura reipublicae et sorte principants – Over de zorg voor de samenleving en de taak van de vorst.  

Philips bezit 73 boeken, indrukwekkend in een tijd dat het nog om handgeschreven manuscripten gaat. Daarom wordt zijn woning Templum Salomonis genoemd, verwijzend naar de spreekwoordelijke wijsheid van de bijbelse koning Salomo. Tot midden 17de eeuw is die huisnaam gehandhaafd en een drukker die zich hier vestigde gebruikte ‘In Salomons Tempel’ als merknaam.

Achter een nieuwe en grotere gevel beginnen Pieter Burgersdijk en George Niemans hier in 1894 een veilighuis, waarbij ze een deel antiquarische boeken overnemen van een uitgeverij waar ze allebei voorheen in dienst waren en ze zetten de historische naam op hun uithangteken. In 1986 wordt Burgersdijk & Niemans overgenomen door het duo Arno de Bruin en Arne Steenkamp, die samen al het antiquariaat Blaeu runden in de naburige Salomonsteeg.

Vandaag is hier de combinatie van een boekenveilinghuis, een moderne en een antiquarische boekhandel. In mei en november worden veilingen gehouden met zeldzame oude drukken, manuscripten en prenten naast moderne wetenschappelijke werken. Er worden tegenwoordig steeds catalogi gemaakt bij veilingen, maar dat is voor het eerst gebeurd in 1599 bij de veiling van de boekenverzameling van Filips van Marnix van Sint-Aldegonde in Leiden.

Sinds 1982 was het in antiquariaat Blaeu gebruikelijk om als Nieuwjaarsgeschenk een klein boekje aan te bieden waaraan bekende auteurs als Willem Frederik Hermans, Louis Paul Boon en Jan Wolkens een bijdrage hebben geleverd. Die traditie wordt nog voortgezet.

Wandel verder door de Nieuwsteeg tot aan de Salomonsteeg – je weet intussen waar die naam vandaan komt – en ga aan de overzijde de gang onder een huis door, de Lombardpoort. Daarachter ligt een steeg die je volgt en waar je meebuigt naar links, waarna deze steeg na een bocht naar rechts overgaat in de Gekroonde Liefdespoort. Links zie je dan

(Wie via he steegje in het Van der Speckhofje is gekomen, wandelt even het hofje uit tot op het grasplein en ziet dan links de)

BANK VAN LENING
Nieuwpoort.
Tot in de 17de eeuw kunnen inwoners van Leiden alleen eigendommen belenen bij privé-instellingen, die dan het recht om geld te lenen tegen onderpand van de stad pachten. In Leiden is er de Italiaan Jan Franchoys Tortarolis, die aanvankelijk als bediende in zo’n Bank van Lening werkt en tot opperkassier is opgeklommen. Hij verkrijgt in 1635 het octrooi voor de Leidse Bank van Lening en neemt ook in andere steden zulke Banken van Lening over.

Maar op 4 september 1675 worden de Bank van Lening plus het bankgebouw in de Nieuwsteeg eigendom van de stad. Mensen die voorwerpen in pand wilden geven bij de Bank van Lening brachten die naar een inbrenger, vaak een inbrengster, die verder voor de financiële kant van de zaak instond.

Vandaag is het grote gebouw van de Leidse Bank van Lening tussen 1985 en 1989 gerestaureerd en omgebouwd tot twaalf woningen door architectenbureau Veldman-Rietbroek-Smit in een project waarbij ook het Van der Speckhofje betrokken was. (Dat hofje zie je recht voor je als je de groene ruimte van de Nieuwpoort betreedt vanuit de Lombardpoort – dit voor wie de poort aan het Pieterskerkhof gesloten vond.)

Ga nu door een oud steegje naar de Langebrug – of door eigentijdse poortopeningen, waarbij je in de Langebrug even naar rechts stapt.

GEKROONDE LIEFDEPOORT
Langebrug 91b.
Bij de Gekroonde Liefdepoort heeft graankoopman en brouwer Havick Steen één of meer huizen die hij verhuurt. Zelf woont Havick in de Breestraat en is in 1625 getrouwd met Elisabeth Capiteyn en daar komen acht kinderen van. De eerstgeborene in 1626 is Jan, die naar de Latijnse school wordt gestuurd.

In 1646 laat hij zich inschrijven als student aan de Leidse universiteit. Ook bij hem gaat het vooral om de daaraan vast hangende vrijstelling van burgerwachtdienst en van belasting op drank. Want Jan gaat naar Utrecht, waar hij les krijgt van Nicolaus Knüpfer, een Duitse schilder van historische en figuratieve werken. In 1648 is de 22-jarige Jan terug in Leiden, waar hij wordt opgenomen in het dan juist opgerichte Sint-Lucasgilde. Hij zal er onder andere samenwerken met Gabriël Metsu.

Het jaar nadien al trekt Jan naar Den Haag, om er te gaan inwonen bij landschapsschilder Jan van Goyen, met wiens dochter Margriet hij trouwt. Vijf jaar werken beide schilders samen. Daarna verhuist Jan Steen naar Delft om er herberg De Slange te exploiteren. Dat wordt geen succes, al zijn drinkpartijen toch een favoriet thema van deze schilder. Als er dan ook nog eens in 1654 een buskruitopslagplaats ontploft in Delft, is het vet helemaal van de soep in het ontredderde stadje.

Jan vindt niet meteen zijn draai, leeft ergens tussen 1656 en 1660 in Warmond, trekt dan naar Haarlem, waar hij tien jaar een productieve periode kent, maar de daaruit voortvloeiende inkomsten gaan goeddeels naar het aflossen van Delftse schulden. Wanneer in 1669 Jans financiële situatie aan de beterhand is, overvalt hem een nieuw noodlot, zijn Margriet sterft in dat voorjaar.

Wanneer een jaar later ook Jans vader sterft, keert hij terug naar Leiden, waar hij in het van zijn vader geërfde huis aan de Gekroonde Liefdepoort gaat wonen. In 1671 wordt hij gekozen tot deken van de Sint-Lucasgilde en het jaar daarop opent hij nogmaals een kroeg, nu De Vrede geheten. Op 22 april 1673 trouwt de schilder-cafébaas op z’n 47ste voor de tweede keer, met Maria van Egmond. Het niet zo jonge koppel krijgt toch nog twee kinderen.

Maar de tijd zit weer eens tegen. Al in april 1672 valt de Franse koning Lodewijk XIV de Republiek binnen en daarmee stort de kunstmarkt in en dat doet het echtpaar Steen weer tegen een groeiende schuldenberg aankijken. Jan wordt weliswaar in 1674 opnieuw gekozen tot deken van de Sint-Lucasgilde, maar werk brengt dat niet mee en hij brengt zijn dagen met nog enkele schilders vooral drinkend door. In 1679 legt Jan Steen definitief het palet neer en wordt hij bijgezet in het familiegraf in de Pieterskerk.

Bij de bouw van een nieuw woonblok in 1990 – Langebrug 97-105 – wordt daarin een doorgang opgenomen naar het binnenterrein de Gekroonde Liefdepoort. Maar bij de oorspronkelijke toegang op Langebrug 91b is er een steen ter herinnering aan Jan ingemetseld.

Steek tegenover de uitgang van de oorspronkelijke Gekroonde Liefdepoort recht over naar de Wolsteeg, die je uitloopt zodat je in de Breestraat komt, pal tegenover het Leidse stadhuis. Ga eerst linksaf.

STADHUIS
Breestraat.
Op deze plek stond voorheen een ouder en bescheidener stadhuis. Wanneer Leiden zijn ontberingen van het Spaanse beleg te boven is gekomen, wil het stadsbestuur iets indrukwekkenders laten bouwen en dat resulteert tussen 1593 en 1597 in deze monumentale renaissancegevel. Stadssteenhouwer Claes Cornelisz van Es zuigt hem niet zomaar uit zijn duim, hij laat zich flink inspireren door de ontwerpen van Lieven de Key, de naar Haarlem gevluchte Gentenaar, die aldaar de Vleeshal heeft ontworpen. Deze langste renaissancegevel van Nederland is opgebouwd met Oberkircher zandsteen en naast de functie van stadhuis, was er tevens de vleeshal, de weeskamer en de vierschaar van Rijnland in opgenomen.

Het oogt allemaal heel oud, maar is toch grotendeels herbouw na een grote brand van 12 februari 1929. Als ’s ochtends een bewaker die brand opmerkt, is er al geen blussen meer aan. Bovendien vriest het die dag liefst –18 graden, waardoor het bluswater deels aan de gevel vastvriest. De brand is vermoedelijk ontstaan door enkele kolenkachels die men ’s nachts heeft laten branden, juist om ’s morgens al een aangename werktemperatuur te hebben. Bij de herbouw zijn zoveel mogelijk oude stenen van de historische gevel gebruikt.

Er hangt en staat veel aan en voor die gevel, we beginnen recht voor ons en gaan dan naar links:

– Boven een poortje onder de rechter trapgevel zie je een gedicht staan van stadssecretaris Jan van Hout. De tekst komt erop neer, dat je bij geluk hebben niet hoogmoedig moet worden en bij angst en verdriet niet somber, want dat alles hoort bij het leven en is wat God wilde en behaagde.

– Schuif op naar het bordes met de trappen. Links en rechts op de leuningen twee hangkindjes, het linker spelend met een zandloper, het rechtse wijzend naar een doodshoofd. Vanitas-symbolen, wat inhoudt dat ze de ijdele schijn van het aardse bestaan uitdrukken met de begrippen ‘Tijd’ en ‘Vergankelijkheid’.

– Hogerop staat in de rechter nis De Vrede met olijftak en wetboek uit 1626 en in de linker nis De Gerechtigheid met zwaard en weegschaal uit 1625. Boven de deur lees je ‘U hand mij had gheraeckt, Heer / mijn mond U gonst nu smaeckt weer’ (Toen u me had aangeraakt, Heer, mocht ik uw gunsten weer ontvangen.).

– Nog wat verder naar links opnieuw een poortje met erboven een gedicht van Jan van Hout, maar in dit geval zitten er op te lossen raadsels in verwerkt. Het gaat hier over het beleg van Leiden door de Spanjaarden, zoals in de bovenste cursieve tekst staat.  Je kan de duur van dat beleg achterhalen door in de middelste tekst alle hoofdletters als Romeinse cijfers op te tellen. (M= 1000, D=500, C=100, L=50, X=10, V=5, I=1, de letter W wordt als twee V’s geteld.) Je komt dan uit op 131 dagen.

Wanneer je in de onderste cursieve tekst leest dat het over ‘der tiender maent den derden’ gaat, heb je de einddatum van het beleg, 3 oktober. Ga dan 131 dagen terug en je komt uit op 26 mei als begin. Bovendien vraagt de onderste cursieve tekst je nog om het jaar van het ontzet te vinden, dus de bevrijding van de stad. Dat lukt door alle goudgekleurde hoofdletters als Romeinse cijfers te interpreteren, waarbij je op 1574 uitkomt.

– Dan zie je links van het poortje een verhoging met een hekje, de roepstoel. Vanaf die plaats werden de mededelingen van het stadsbestuur voor de burgers afgekondigd, onder andere het einde van het beleg, waarna hutspot wordt gegeten, buit gemaakt door de Leidse weesjongen Cornelis Joppenz in een door de Spanjaarden verlaten schans. Een gerecht dat nu bij de jaarlijkse herdenking van dat ontzet opnieuw wordt gegeten. Er gaat ook het verhaal, dat wie failliet ging hier drie dagen achtereen in ondergoed moest staan van half twaalf tot half één.

In de muur erachter staan twee lijnen, die de lengte van meetstokken aangeven: een stenen Rijnlandse roede, verdeeld in twaalf stukken (3,77 m) en een metalen Rijnlandse voet van 31,4 cm.

– En tot slot helemaal links, in feite naast de gevel, de toegang tot de vroegere Vleeshal. Al vanaf 1415 moet hier het vlees verhandeld worden, nadat stadskeurmeesters het hebben gecontroleerd op versheid. Als de slagers vanaf 1853 vlees in hun eigen winkel mogen verkopen, raakt de hal buiten gebruik.     

In het midden van het zebrapad iets verderop zie je de

BLAUWE STEEN
Breestraat.
Deze zeskantige, grijsblauwe steen gaf oorspronkelijk de scheidingslijn aan tussen de rechtspraak van Leiden en die van de graaf van Holland. Dagvaardingen om voor het gerecht van schout en schepenen te verschijnen moesten vanop deze steen uitgesproken worden, het was een zogeheten dingsteen.

Hoewel de steen meermaals is vervangen en nu een arduinen exemplaar uit België is, ligt hij nog steeds op dezelfde plek als middelpunt van de vier wijken (kwartieren) waarin de middeleeuwse stad tot aan de eerste uitbreiding van 1294 was verdeeld: Gasthuis, Vleeshuis, Wanthuis, Wolhuis. Pas in 1321 wordt deze blauwe steen vermeld als rechtsplaats. Lijfstraffen moesten in de middeleeuwen publiekelijk worden uitgevoerd in openlucht.

Nog enkele passen verder zie je rechts de gevel van

IN DEN VERGULDEN TURK
Breestraat 94.
Vanuit Brugge komt Adriaen Adriaensz le Pla naar Leiden als ‘stamet en laeckentrapier’, hij houdt zich dus bezig met textiel, produceert en verkoopt laken, in die dagen de algemene naam voor stoffen van dicht op elkaar geperste wol. Van zijn vier zonen hebben er zich drie in andere Europese landen gevestigd, zodat de firma internationale handelscontacten heeft. Samen met zoon Jan Adriaensz koopt hij op 26 februari 1635 het huis Inde Vergulde Druyff aan de Breestraat, dat Jan in 1673 helemaal laat verbouwen door stadsbouwmeester Willem van der Helm.

Willem maakt er een fraaie woning van, waar de familie le Pla vooraan woont, terwijl in het achterhuis dat doorloopt tot aan de Aalmarkt, de lakenpersen staan opgesteld. Bouwmeester Van der Helm blijkt het destijds populaire traktaat van zijn Venetiaanse vakgenoot Vincenzo Scamozzi ‘L’Idea dell’ Architetettura Universale’ goed te hebben bestudeerd. Het was in 1661 in een Nederlandse vertaling uitgegeven en heeft grote invloed gehad op het 17de-eeuwse classicistische bouwen in Nederland. Maar Willem heeft zijn voorbeeld wel op een eigen manier uitgewerkt.

Toevallig is de Vlaamse beeldhouwer Pieter Xavery drie jaar eerder naar Leiden gekomen om hier mathematica te studeren. Komt goed uit, nu kan hij mooi het beeldhouwwerk in het fronton verzorgen voor deze ook uit het zuiden komende familie. Natuurlijk moet daaruit blijken waar de familie Le Pla zich mee bezighoudt, de lakenhandel op de Levant, zeg maar de landen rond het oosten van de Middellandse Zee. Vandaar centraal die man met tulband, kennelijk een invloedrijke heer, die later door de Leidenaars als Turk zal worden geïdentificeerd.

Links van hem zeegod Neptunes met drietand, rechts de al even Romeinse god van de handel, Mercurius met zijn herkenbare staf – de zogenaamde caduceus – en een pak geperst laken onder zijn arm. Aan zijn voet een angorageit, waarvan de familie Le Pla de wol uit het Turkse Rijk importeerde om die te verwerken in hun stoffen. Vooral in grein, een weefsel waarvan de grondstof gedeeltelijk van de zijderups afkomstig is.

De familie Le Pla blijft hier wonen tot 1725. Daarna volgen er nog heel wat bewoners, tot in 1876 de Amsterdamse mevrouw De Val-Hoefnagels er koffiehuis Café Suisse opent, waarmee dit huis voor het eerst een horecafunctie krijgt. Wanneer in 1899 de heer M.H. van Waveren, eigenaar van de Leidse bierbrouwerij De Posthoorn, het koffiehuis overneemt, ziet hij de zaken grootser en laat het pand verbouwen door architect H.J. Jesse tot café-restaurant, dat hij in 1900 opent onder de naam In den Vergulden Turk. Pas nu krijgt dit huis dus de naam waaronder het sindsdien bekendstaat.

In 1962 komt In den Vergulden Turk in handen van Vroom & Dreesmann, dat al sinds 1906 aan de Aalmarkt een vestiging heeft en zelfs met de nieuwbouw daar in 1936 toch nog ruimte tekort blijkt te hebben en zo in de zestiger en zeventiger jaren belendende panden opkoopt om die te integreren, Hier heeft de architect de gevel extra uitstraling willen geven, door in feite het 17de-eeuwse origineel te reconstrueren. Sinds 1991 is het pand officieel als monument geklasseerd en bij een latere verbouwing in 2013 is het beeldhouwwerk in oude pracht gerestaureerd. Intussen is dat warenhuis ook reeds failliet gegaan.

Keer nu om, bij het terugwandelen passer je nog een cirkel met gemetselde blauwe stenen.

MEDAILLON
Breestraat.
Rond het Leidse stadswapen lees je ‘Al niet sonder God’ met het jaartal 1586. Toen werd de Breestraat voor het eerst geplaveid en werd er dit medaillon aangelegd voor het stadhuis. Het was een meesterstuk van stratenmaker Heydric Jacobz, waarmee hij moest bewijzen dat hij de juiste man was om stadsstratenmaker te worden. Meteen het moment waarop de stad voortaan de aanleg en het onderhoud van wegen op zich neemt, dat voorheen door elke burger zelf moest worden gedaan voor zijn eigen woning.

De Historische Vereniging Oud Leiden heeft in 1977 ter gelegenheid van haar 75-jarig bestaan het medaillon laten herleggen, hetgeen nog eens is overgedaan bij de herinrichting van de Breestraat in 2014.

Loop door tot je na het stadhuis aan de eerste straat links komt, de Koornbrugsteeg, ook wel het Trouwstraatje genoemd. Een nogal brede straat om steeg te heten … Ga links het Stadhuisplein op.

NIEUWBOUW STADHUIS
Stadhuisplein 1.
Bij de grote brand van 1929 is de schade aan deze kant enorm, zodat er meteen volop plaats is voor nieuwbouw en de aanleg van een Stadhuisplein. Men laat er geen gras over groeien, in 1932 begint architect Cornelis Jouke Blaauw aan een eigentijdse invulling van die leegte. Wat je niet ziet is beton, want daar staan bakstenen wanden voor om het geheel wat  warmer te maken. Vandaag is er onder de nieuwe administratieve ruimten plaats voor een Italiaans restaurant en een uitgaansgelegenheid.

Let ook eens op de pieken op grote bollen die je op de dakrand ziet. Met een heel scherpe blik zie je dat daar een half maantje bovenop staat. Dat toch islamitisch symbool verwijst naar de geuzen uit de Tachtigjarige Oorlog, met hun motto ‘liever Turks dan paaps’, wat wil zeggen dat in plaats van zich nog langer door de roomse Kerk  te laten voorschrijven hoe te leven, ze zich nog liever tot de islam zouden bekeren. Niet dat ze ooit de daad bij hun woorden hebben gevoegd …

Op een eigentijdse onderbouw wordt tussen 1935 en 1941 ook een nieuwe achtkantige toren gezet, die qua stijl helemaal aan de oude toren herinnert, al staat hij niet exact op dezelfde plaats. Nieuwe en ‘oude’ toren rijzen samen 53 meter luchtwaarts. Op de grens tussen nieuw en pseudo-oud beelden kraagsteentjes – heb je een verrekijker bij je? – vier jaargetijden uit met voorstellingen die bij de twaalf maanden van het jaar horen. Twaalf andere kraagsteentjes geven de dierenriem weer.

De beeldengroep op een hoek onderaan de toren stelt de bevestiging van het Leidse vrijheidscharter door graaf Floris V voor, die als jongeman met stadssleutel in het midden is afgebeeld met naast hem figuren die links volk en adel, rechts ridders en geloof verbeelden. Maker van dat alles is Mari Andriessen uit Amsterdam.

Toch misten de Leidenaars iets in die nieuwe toren, een klokkenspel. Dat was er vroeger altijd wel geweest, al vanaf 1460 in de vorm van een uurklok met voorslag, waarbij vijf kleine klokken net voor het slaan van het uur een melodietje lieten horen. Na vervanging daarvan door verscheidene andere klokkenspelen, weet Leiden de beroemdste klokkengieters van de 17de eeuw te strikken, de gebroeders Hemony uit Amsterdam. Het toeval wil dat Pieter Hemony in november 1679 nog een kleine beiaard heeft staan, waaraan hij tien basklokken zal toevoegen. Als Pieter in februari van het jaar daarop sterft, worden de tien klokken door zijn leerling Mammes Fremy gegoten. Het is dat klokkenspel dat in 1929 verloren gaat.

Er wordt een inzameling gehouden onder de Leidse bevolking, waardoor tussen 1939 en 1941 alsnog een klokkenspel in de nieuwe toren komt te hangen. Helaas vorderen in 1943 de Duitsers 46 klokken op om van het brons kanonnen te gieten. In 1951 diepen de Leidenaars nog eens wat op uit hun zakken en samen met een Duitse schadevergoeding volstaat dat om de firma Van Bergen uit Heiligerlee nieuwe klokken te laten gieten, die in 1969 door de Koninklijke Eijsbouts uit Asten zijn herstemd en deels vervangen. In datzelfde jaar wordt ook een automatische beiaard met elektromagnetische hamers geïnstalleerd, die vandaag computergestuurd wordt. Zo’n twintig keer per jaar wordt deze beiaard bespeeld door leerlingen van de Nederlandse Beiaardschool uit Amersfoort, op woensdag van 11.30 tot 12.30 uur.

LANTAARN
Stadhuisplein / Vismarkt.
Op 2 oktober 1951 wordt het nieuwe carillon voor het eerst bespeeld en wordt deze lichtgever onthuld ter gelegenheid van het 65-jarig bestaan van de 3 October-Vereeniging. Die club is ontstaan uit studentenvereniging Minerva. In september 1923 besloot het stadsbestuur om voortaan het Ontzet van Leiden op een zondag te vieren, dat was dus een vrije dag minder.

De studenten riepen de bevolking op hiertegen te protesteren door op 3 oktober massaal de vlaggen uit te steken, terwijl zijzelf wittebrood en haring gaven aan de arme stadsgenoten en zo werd toch 3 oktober de Dag van het Ontzet. Op 13 mei 1886 wordt de 3 October-Vereeniging opgericht en die neemt de regie van het feest in handen, in samenwerking met de gemeentelijke overheid, politie en brandweer. De bestuurs- en commissieleden van de vereniging lopen dan rond in jacquet, met hoge hoed en paraplu.

Nu je toch op de Vismarkt staat, ga je ook maar even verder deze kade langs de Nieuwe Rijn op, tot je voor een soort fontein staat.

VISMARKTFONTEIN
Vismarkt.
Jacob Roman was hofarchitect van koning-stadhouder Willem III en daarnaast van 1681 tot 1690 stadsmeestertimmerman van Leiden. Hij ontwerpt in 1693 deze fontein, waarna beeldhouwers Johs Hannaert en Cornelis Minne voor de realisatie in hardsteen en wit marmer zorgen. Spuwende natuurstenen viskoppen geven water aan deze eerste openbare fontein van Leiden. Voor het gegoten hek met motieven is het wachten tot 1858.

Hier werden de op de vismarkt verkochte vissen schoongespoeld door de verkopers tijdens de markt, want op het water van de Rijn kwamen alle riolen uit. Alleen op marktdagen spoot deze fontein. In een bassin op de burcht werd regenwater opgevangen, dat via een leiding onder de huizen en het water van de Nieuwe Rijn door naar deze fontein liep. Dankzij het hoogteverschil van tien meter, spoot de fontein vanzelf.

Sinds 1878 komt dat water echter uit de duinen. Toen werd namelijk Leiden aangesloten op een duinwaterleidingnet, waarbij deze fontein het eerste duinwater mocht spuiten. ’s Winters wordt hij van oktober tot april beschermd door een speciale kist. Het wegnemen van de kist wordt als een bijzondere gebeurtenis beschouwd en trekt dus enig volk.

Elke woens- en zaterdag wordt in Leiden markt gehouden langs de Nieuwe Rijn.

Tijd om terug te keren naar de Koornbrugsteeg om daar de 2,3 km korte tak van de Rijn, die hier Nieuwe Rijn heet, over te steken langs de

KOORNBRUG
Nieuwe Rijn.
Over de Nieuwe Rijn ligt al van begin 15de eeuw een oeververbinding, de Sint-Cornelisbrugge. Voor het eerst wordt hier in 1443 een korenmarkt gehouden, waardoor de naam stilaan wijzigt in Koornbeursbrug, of korter Koornbrug. Vandaag sta je op een stenen brug met drie gemetselde, maar met natuursteen beklede bogen. Dat is een schepping uit 1642 van de Leidse stadsbouwmeester Arent van ’s-Gravesande.

Om het te verhandelen koren beter tegen weersinvloeden te beschermen zijn er in 1825 twee houten galerijen aan weerszijden op de brug geplaatst. Die zijn ontworpen door stadsarchitect Salomon van der Pauw in een neoklassieke stijl, met Dorische zuilen en een soort tempeldak, met in de driehoek van de frontons aan de straatzijde het gekroonde stadswapen, omgeven door korenaren.

Om een vlakke marktvloer te creëren, zijn er aan weerszijden van de galerijen treden, terwijl het wegdek middenin gewoon helt. Om te zorgen dat het graan niet gaat broeien en kan gaan branden, zijn er in het plafond van de galerijen ventilatiegaten aangebracht. In 1900 verhuisde de graanbeurs naar een nieuw gebouw nabij deze brug in de huizenrij langs de Nieuwe Rijn, dat gaf toch meer comfort.

De Koornburg is de oudste overdekte brug van Leiden. In maart 2007 is hij gerestaureerd omdat houtrot en schimmels hem hadden aangetast. ’s Avonds is deze brug, die de Koornsteeg met de Burgsteeg en de kaden langs de Nieuwe Rijn verbindt, in het toeristenseizoen verlicht. Tijdens evenementen als Koningsdag of Leidens Ontzet staat het publiek op pontons in de Nieuwe Rijn en wordt de Koornbrug als podium gebruikt.

Gezien vanuit de Koornbrugsteeg staat rechts bij de brug het bronzen beeldje de Lakenverkoper van de in 1951 in Leiden geboren beeldhouwer Gerard Brouwer, die nu in Katwijk woont en werkt. Langs de Nieuwe Rijn staan verderop nog soortgelijke beeldjes: Visboer en Bloemenkoopman.

Steek deze brug over naar de Burgsteeg, die je helemaal uitloopt. Aan het eind sla je rechtsaf – die poort links komt zo meteen – de Nieuwstraat in. Wandel die uit, dan kom je aan de

HOOGLANDSE KERK
Nieuwstraat 20.
Utrechts bisschop Gwijde van Avesnes geeft op 20 december 1314 toestemming voor de bouw van een houten kapel op het Hooge Land, als bijkerk van de Leidse parochiekerk en gewijd aan de heilige Pancratius. Die is een van de vier ijsheiligen en is in 304 onthoofd op bevel van de Romeinse keizer Diocletianus met 12 mei als feestdag. Pancras beschermt gewassen tegen bevriezing.

Die kapel wordt enkele decennia later al vervangen door een stenen kerk, maar die is door de snelle economische groei van Leiden al vlug te klein. Wanneer een volgende bisschop van Utrecht, Jan van Virneburg, op 29 oktober 1366 de kerk tot kapittelkerk verheft met kanunniken die vooral uit de voorname families en de adel komen, opent dat de weg naar een grootser bouwproject, bedoeld om de andere Leidse kerk, de Sint-Pieter, te overtreffen.

De bouw van een nieuwe kruiskerk start in 1377 met het priesterkoor en pas rond 1500 wordt er na een lange periode van stilliggen weer gewerkt aan het langste gotische transept van heel Nederland, 65,70 meter. Maar in 1535 ligt alles opnieuw stil en daardoor blijft het bij een Sint-Pancraskerk met een schip en een toren die lager zijn dan het koor en de dwarsbeuk. Maar de inrichting wordt intussen wel voortgezet, met maar liefst 24 altaren. De voorzijde van de kerk ligt dus niet aan het plein, daar zie je de zijkant van het hoge transept. De voorzijde is waar de lage vierkante toren staat.

De Beeldenstorm komt in augustus 1566 opzetten en er wordt veel schade aan het interieur toegebracht. De protestanten nemen in 1572 deze kerk over en voortaan wordt er van Hooglandse Kerk gesproken. Vrijwel niets bleef er van de oorspronkelijke inrichting over en tijdens het Ontzet van Leiden wordt het gebouw als graanopslagplaats gebruikt.

De Hooglandse Kerk kent zijn hoogtepunt in de 17de eeuw, wanneer er ook huizen tegen de kerk worden gebouwd. Mede door de ramp met het kruitschip in 1807 komt er een ommekeer en wordt er zelfs gedacht aan slopen. Uiteindelijk volgt tussen 1840 en 1903 een langdurige restauratie en na een tweede restauratie tussen 1952 en 1972 verkeert de kerk nu in goede staat. In de bestrating voor de lange dwarsbeuk zie je de omtrekken aangeduid van de nooit gerealiseerde westtorens.

Binnen zie je een kansel op laatgotische voet uit 1632, een fragment van het laat-15de-eeuwse Sint-Pietersaltaar, de grafzerk van Justinus van Nassau († 1631), zoon van Willem van Oranje en Anna de Merode, een epitaaf voor burgemeester Pieter van der Werf, de man van het Ontzet van Leiden en drie orgels, te weten het De Swart-Van Hagerbeerorgel, het Kabinetorgel en het Kathedraalorgel. Dat laatste is uit Engeland gehaald in 2007 en komt uit een gesloopte Liverpoolse kerk, maar is in 2014-2015 gerestaureerd door de Britse orgelbouwer Henry Willis & Sons om het in gebruik te kunnen nemen bij het 700-jarig bestaan van de Hooglandse Kerk. Die is open van 1 mei tot 1 oktober.

Keer op je stappen terug en sla vrijwel meteen links de Beschuitsteeg in.

AMERICAN PILGRIM MUSEUM
Beschuitsteeg 9.
Het kleinste museum van de stad, waar de informatie niet via borden of een folder wordt gegeven, maar persoonlijk wordt verteld door Jeremy Bangs, directeur-conservator annex verzamelaar annex museumgids. Je bent te gast in een 17de-eeuwse huiskamer, ingericht met spullen zoals die in de woning van een Pilgrim Father aangetroffen hadden kunnen worden.

Een groep puriteinse Engelse gelovigen breekt in de 17de eeuw met de Engelse staatskerk, omdat die volgens hen de reformatie niet ver genoeg had doorgezet. Maar voor hun calvinistisch geïnspireerde geloofsopvattingen is er in het Engeland van koning James I weinig ruimte. Daarom verlaten ze onder leiding van ouderling William Brewster en dominee Richard Clifton hun huis in Scrooby en varen naar Amsterdam om aan vervolging te ontkomen.

Daar sluiten ze zich aanvankelijk aan bij andere Engelse vluchtelingen, maar als ze merken dat in die groep ruzie ontstaat, vertrekken ze in 1609 naar Leiden, waar ze elf jaar wonen onder leiding van hun predikant John Robinson in wevershuisjes in de Kloksteeg, waar vandaag het Jean Persijnhofje ligt. De Pilgrim Fathers hadden geen eigen kerkgebouw en gebruikten daarom naast de Pieterskerk ook de Vrouwekerk en andere Leidse kerken voor hun doopsels, huwelijken en begrafenissen.

Philippe de la Noye, een in 1602 in Leiden geboren hugenoot, wordt in 1603 in de Vrouwekerk gedoopt. In datzelfde jaar trouwt de la Noye’s tante, Hester le Mahieu, in de Vrouwekerk met een leider van de Pilgrims, Francis Cooke. Omdat de economische toestand in Leiden niet rooskleurig is en ze de Nederlandse samenleving te libertijns vinden, zien de Pilgrim Fathers een uitweg in een overtocht naar de Nieuwe Wereld.

Zowat de helft van de Leidse gemeenschap vertrekt uit Delfshaven – bij Rotterdam – met het schip de Speedwell naar Southampton, onder wie Philippe de la Noye. Onder de achterblijvers is hun geestelijk leider Rev. John Robinson, die in de Pieterskerk begraven is. In Southampton is er nog een grotere groep, die zich tegen de Engelse kerk verzet en samen schepen ze op 16 mei 1620 in op de Mayflower. Uiteindelijk vestigt de groep zich op het vasteland van Massachusetts, waar ze de Plymouth Colony stichten.

Deze gebeurtenissen zijn van groot belang gebleken voor de geschiedenis van de Verenigde Staten, want van Philippe de la Noye (later verengelst tot  Delano) en Hester le Mahieu en Francis Cooke stammen veel bekende Amerikanen af, waaronder de presidenten Franklin Delano Roosevelt, Ulysses Grant, Calvin Coolidge, George H. W. Bush en George W. Busch, regisseur Orson Welles en acteur Richard Gere. De Pilgrim Fathers worden daar dan ook als de founding fathers van het moderne Amerika beschouwd. Op Thanksgiving Day wordt de eerste oogstviering in 1621 van de overgestoken Pilgrims herdacht. Je kent dat feest, want dan geeft de Amerikaanse president gratie aan een levende kalkoen.

Het museum is open van woensdag t/m zaterdag 13-17u.

Keer weer om en sla linksaf om verder de Nieuwstraat af te wandelen tot bij de grote poort die je al even hebt gezien toen je de Burgsteeg uitkwam.

BURCHT VAN LEIDEN
Burgsteeg 14.
De zuidelijke toegangspoort waar je nu voor staat dateert van na 1658, wanneer de burcht reeds zijn militaire functie heeft verloren. Deze poort van Pieter Post is nadien nog regelmatig aangepast, maar de leeuw met het zwaard bovenop staat er al van 1662 en is van beeldhouwer Rombout Verhulst, een geboren Mechelaar, die vanaf 1654 meewerkt aan de decoratie van het nieuwe Amsterdamse stadhuis, nu Paleis op de Dam. Hij is dan maar in de Republiek der Verenigde Nederlanden blijven hangen.Onder de leeuw de woorden ‘Pugno Pro Patria’ (Ik strijd voor het vaderland).

Eenmaal die poort gepasseerd kom je op een pleintje, waar je via een smeedijzeren sierhek tussen twee laatgotische pijlers uit 1653 het burchtterrein betreedt. De wapens op deze poort zijn van Leidse burgemeesters. Een hoge trap leidt naar een zandstenen poort in de ringmuur, ontworpen in 1651 door Willem van der Helm, verfraaid met wapenstenen van Leidse burggraven.

De Leidse burcht ligt op een motte, een door mensen opgeworpen heuvel, op de plaats waar twee Rijnarmen samenvloeien. De eerste aanleg vindt plaats in de 9de en 10de eeuw, met rond die heuvel een palissade van houten palen als vluchtplaats voor mensen en vee tegen water en vijanden. In de 11de eeuw wordt de heuvel verhoogd tot twaalf meter, de huidige hoogte. Tussen beide Rijntakken wordt een gracht gegraven, zodat de heuvel een eilandje wordt.

Maar die gracht is in de 16de of 17de eeuw alweer gedempt, daar zie je niets meer van. Wel is het pad onder langs de burchtheuvel daardoor ontstaan. Dat heette aanvankelijk gewoon burchtheuvelpad, maar is in 1980 vernoemd naar architect Pieter van der Sterre, die een restauratie van de Burchtzalen heeft geleid.

Tijdens het bewind van graaf Dirk VI van Holland wordt in de 12de eeuw de houten omheining door een tufstenen ringmuur vervangen. Graaf Floris V geeft in 1275 opdracht tot een algehele herbouwing. Burggraven voeren dan het bevel over deze burcht, wat hen ook heel wat politieke macht bezorgt. Maar wanneer in 1420 hertog Jan van Beieren de stad belegert en Leiden zich moet overgeven, is het gedaan met die politieke macht van de burggraaf. En in de 17de eeuw moeten de eigenaren uit geldgebrek de burcht verkopen aan de stad Leiden, die er 70.000 gulden voor betaalt, voor die tijd een vorstelijk bedrag. De burcht wordt vanaf dan meer een lusthof en een symbool van de ouderdom van Leiden.

De ringmuur met kantelen is gemiddeld 6,20 meter hoog, vrijwel cirkelvormig met een diameter van ongeveer 35,50 meter. Er zijn een binnen- en buitenmuur met daartussen een vulling van brokken tufsteen, baksteen en cement. De dikte varieert van 80 tot 90 cm, maar die vulling maakt hem stevig. Aan de binnenzijde rust hij op diepe bakstenen spaarbogen, waarover een weergang loopt. Op diverse plaatsen zie je schietgaten en in het midden een waterput. Aan drie zijden is de helling vrij steil, maar aan de oostelijke toegangszijde ligt halverwege een plateau met gras.

Binnen de ringmuur staan enkele monumentale bomen: twee beuken en een iep. De slingerpaden die tegen de burchtheuvel oplopen dateren uit de 19de eeuw, wanneer een Engelse landschapstuin de plaats komt innemen van een formele Franse tuin uit de 18de eeuw met geschoren hagen, een prieel en een fontein.

Je kan de muren beklimmen en een rondwandeling maken over de weergang met kantelen. Voor de veiligheid is die voorzien van een stalen leuning. Het uitzicht over de burcht en de stad is indrukwekkend.

Maar zo’n burcht blijft geen eeuwen zomaar intact. Na ontdekking in 2005 van een diepe scheur in de ringmuur volgt een bouwkundig onderzoek, dat leidt tot een restauratie vijf jaar nadien. De kantelen krijgen dan nieuwe dekplaten tegen regenwaterlekken, beschadigd metselwerk van vroegere herstellingen wordt vervangen door duurzaam materiaal en er zijn meetpunten aangebracht om verzakkingen sneller te signaleren.

Aan de voet van de burcht is in 1657 het Heerenlogement gebouwd. Leiden is dan een bloeiende lakenstad en kooplui van heinde en verre overnachten in dit logement, terwijl ze hun koetsen stallen in het bijbehorende koetshuis, waarin sinds 1981 een restaurant is.

Vanaf de rondgang op de Burcht kijk je tegen een lang gebouw, dat aan de linkerzijde uitkomt aan de Oude Rijn. Dat is een deel van een vroeger weeshuis, waarvan nog twee vleugels haaks op dat gebouw staan, met de ingang aan de Hooglandse Kerkgracht verderop. Tot 1901 hebben al deze gebouwen het Heilige Geestweeshuis gehuisvest. Sinds 2010 wordt een klein deel daarvan gebruikt als Kinderrechtenhuis van de stichting Utopia. Daar gaat echter een lange geschiedenis aan vooraf.

HEILIGE GEESTWEESHUIS
Rond 1577 reorganiseert stadssecretaris Jan van Hout de sociale zorg in Leiden. Het Onze-Lieve-Vrouwegasthuis aan de Hooglandse Kerkgracht wordt samengevoegd met het Sint-Elisabethgasthuis waardoor er gebouwen vrij komen. Daar trekt in 1583 het weeshuis van de Heilige Geestmeesters uit de Breestraat in – dat in een deel van het stadhuis was ondergebracht -, het begin van een bestaan als weeshuis van de gebouwen van het oude Onze-Lieve- Vrouwegasthuis.

Om als kind in het Leidse weeshuis opgenomen te worden moeten je ouders in Leiden zijn overleden. Elders kon dat enkel als je ouders al geruime tijd burger van de stad waren geweest in de zogeheten burgerweeshuizen. De alsmaar groeiende bevolking en een pestepidemie zorgen voor een snelle toename van het aantal weeskinderen in Leiden, dus is er nood aan grotere huisvesting. In 1604 wordt er aan de noordkant van de binnenplaats een meisjesvleugel opgetrokken, in 1607 gevolgd door een verbouwing van de jongensvleugel aan de zuidzijde met volledig nieuwe gevels aan de Hooglandse Kerkgracht.

In de eerste helft van de 17de eeuw komen er extra verdiepingen op de jongens- en meisjesvleugels, worden naburige woningen ingepalmd en nieuwe gebouwen toegevoegd. Het aantal opgenomen wezen loopt rond 1670 op tot duizend kinderen.

Niet enkel Leidse weeskinderen worden hier gehuisvest, ook vanuit andere steden als Luik en Aken worden kinderen naar hier gestuurd om in de bloeiende wolnijverheid een vak te leren. Om al die kinderen voor de buitenwacht herkenbaar te maken dragen ze rood-witte kleren. Een binnenmoeder en binnenvader zorgen voor de dagelijkse gang van zaken en een schoolmeester leert de kinderen lezen en schrijven, want dat verhoogt hun waarde voor de Leidse bedrijven waaraan ze worden uitbesteed. Voor de ondernemers goedkope arbeidskrachten, voor het weeshuis extra inkomsten en intussen leren de kinderen een vak en doen ze beroepservaring op. In hedendaagse termen, een win-winsituatie.

In 1774 fuseert het Heilige Geestweeshuis met een in 1703 opgericht Armekinderenhuis, waar kinderen verbleven wier ouders niet meer voor hun onderhoud konden instaan. De middeleeuwse vleugel aan de Burchtzijde wordt dan vervangen door een nieuwbouw met langs de binnenplaats een natuurstenen middenstuk boven een toegang met de wapenschilden van de regenten, die het bestuur vormden. Maar bij die nieuwbouw lopen de kosten flink uit de hand, wat samen met het toegenomen aantal kinderen, plus de stijging van de voedselprijzen vanaf 1790 voor een financieel debacle zorgt. Van dan af krijgen de kinderen een tijdlang minder eten van een slechtere kwaliteit.

Verlaat het burchtterrein via het Van der Sterrepad, dat naast het restaurant met een flauwe boog verder loopt. Je krijgt nog even een kijkje op de burchtheuvel, om dan tussen enkele huizen door uit te komen op de Oude Rijn, een kade langs het gelijknamige water, vlak bij een voetgangersbrug.

Kijk meteen even naar rechts op de Oude Rijn, naar het gebouw van Boekhandel en Drukkerij E.J. Brill. Je ziet daar een extra uitgang van het Heilige Geest Weeshuis. Twee weeskinderen flankeren er de wapenschilden van vier burgemeesters.

(Wil je ook de hoofdingang van het weeshuis zien, wandel dan verder langs de Oude Rijn tot je rechts aan de Hooglandse Kerkgracht komt. Sla die in en wandel aan de rechterzijde richting Hooglandse Kerk. Een fraaie toegangspoort verbindt de gevels van het weeshuis. Boven die poort een reliëf waarop weeskinderen de Heilige Geest-duif vereren en op de daklijn zie je een weesmeisje en een weesjongen, Kaatje en Kootje volgens de Leidenaars. Keer terug tot het Van der Sterrepad.)

Wandel voort over de Oude Rijn tot je aan de Sint-Jansbrug komt. Die ga je niet over, je slaat hier weer linksaf, de Hoogstraat in.

SAMENVLOEIING OUDE EN NIEUWE RIJN
Hoogstraat.
Je staat hier op de plaats waar de Oude Rijn (rechts) en de Nieuwe Rijn (links) samenvloeien en dus gewoon Rijn gaan heten. Een ponton met terrassen maakt het mogelijk nog dichter bij het water te raken.

Voor de Romeinen was de Rijn de noordgrens van hun rijk. Nadat zij vervangen waren door de Franken werd Rijnsburg – iets meer naar de Noordzee – rond 600 een centrale marktplaats in het allengs dichter bevolkte gebied van de oude Rijnmonding. Leiden ontstaat pas rond 860 als Leithon bij de heuvel waar beide Rijntakken samenstromen, de naam betekent dan ook ‘aan de wateren’. Daarmee worden dan de (Oude) Rijn en het kleinere riviertje de Mare bedoeld, dat hier in de Rijn uitmondt. Als Rijnsburg wordt verwoest in de strijd tussen de graven van Holland en de bisschop van Utrecht als leenman van de Duitse keizer, neemt Leiden de marktfunctie over.

De Sint-Jansbrug, Hoogstraat en de Visbrug – waar je zo meteen over komt – zijn de opvolgers van de oudste verbinding tussen de noord- en zuidoever van de Rijn, een verbinding die al van voor het jaar 1200 dateert, waarbij vanuit de Burcht controle gehouden kan worden op het passerende volk. Alle ambachten uit de streek stonden gezamenlijk in voor het onderhoud.

Ga de Visbrug recht voor je over in de richting van het vroegere gebouw van het warenhuis Vroom & Dreesmann uit 1936, na het faillissement van V&D overgenomen door Hudson’s Bay, een luxere warenhuisketen uit Canada.

HUDSON’S BAY
Aalmarkt 22.
Op 2 mei 1670 wordt dit bedrijf  in Londen opgericht als The Governor and Company of Adventurers of England trading into Husdson’s Bay met als doel in het noorden van Canada een bonthandel op te zetten. Van koning Charles II krijgen de initiatiefnemers naast het monopolie over de bonthandel ook de macht over het gebied, dat ongeveer 40% van de oppervlakte van het huidige Canada omvat.

Eeuwenlang domineert het bedrijf de pelshandel met de indianen in Brits Noord-Amerika, totdat het gebied in 1870 bij de pas gevormde Canadese Confederatie wordt gevoegd. Van dan af gaat  Hudson’s Bay zich op andere terreinen toeleggen. Vandaag is het een concern met warenhuizen onder eigen naam in Canada en Nederland, de Lord & Taylor en de Saks Fifth Avenue warenhuizen in de USA, de Galeria Kaufhof warenhuizen in Duitsland en de Galeria Inno warenhuizen in België.

Rechts daarnaast zie je de

WAAG
Aalmarkt 21.
Waar Oude en Nieuwe Rijn en de Mare samenkomen staat in 1455 een houten waaggebouw. Zo’n gebouw is interessant voor een stad, want met het waagrecht zijn handelaren verplicht hier hun waren te laten wegen of meten.

Dat eerste gebouw wordt in 1657-‘59 vervangen door het huidige, ontworpen door Pieter Post in de stijl van het Hollands classicisme. Boven de poort een reliëf van beeldhouwer Rombout Verhulst dat het waagbedrijf weergeeft. Voor het gebouw ligt het Waaghoofd, de kade waar schepen met houten kranen werden gelost en geladen, nu is het een terras geworden. In 2015 is er een eigentijdse aanbouw aan de oude waag toegevoegd, waarna hier een café-restaurant is geopend en er is ook een concertruimte van de Stadsgehoorzaal.

Rechtstreeks verbonden met de Waag is de Boterhal, met een ingang in de Mandenmakerssteeg, aan de rechterzijde. Ook daar laat Rombout Verhulst je zien wat er in deze hal gebeurde. Sinds 1972 hebben beide gebouwen hun culturele invulling gekregen..

Ga verder over de Aalmarkt tot je aan je linkerhand de Vrouwensteeg tegenkomt, die je in wandelt. Aan je rechterzijde zie je een

GEDENKSTEEN CHRISTOFFEL PLANTIJN EN FRANS VAN RAVELINGEN
Vrouwensteeg.
De uit Frankrijk afkomstige Christoffel Plantijn had in Antwerpen een grote drukkerij-uitgeverij uitgebouwd, maar kwam daarmee terecht in de strijd tussen de Spaanse koning Filips II en opstandelingen, die onder de naam geuzen een steeds grotere onafhankelijkheid van de Lage Landen nastreefden. Dat gebeurde met wisselend succes, wat de uitkomst erg onduidelijk maakte. Plantijn besloot op twee paarden te wedden en opende een tweede bedrijf in Leiden, dat geleid werd door zijn schoonzoon Raphelengius, ofwel Frans Van Ravelingen.

Hier in de Vrouwensteeg waren het woonhuis annex atelier van die drukkerij-uitgeverij gevestigd. Als het noorden zich tijdens de Tachtigjarige Oorlog in feite afscheidt van de Spaanse Nederlanden, blijft Christoffel zijn bedrijf in Antwerpen uitbouwen, terwijl Frans in Leiden voort werkt en het daar tot officiële academiedrukker brengt. Hij kon als eerste Hebreeuwse en Arabische teksten drukken met zijn speciale letterassortiment. Van Ravelingen zelf was ook geschoold in die talen en was aan de Leidse universiteit hoogleraar Hebreeuws. Later wordt zijn lettervoorraad overgenomen door de familie Elzevier, decennialang universiteitsdrukkers en van origine ook afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden.

Ga verder tot je op de Breestraat komt.

Wie hier voldoende gezien heeft en wil afhaken kan terug naar het station door nu rechtsaf te slaan en de Breestraat uit te lopen en daar de brug over het Rapenburg te nemen. Aan de overzijde rechtsaf, Korte Rapenburg, en rechtdoor over de Rijnbrug en de Princessekade en links de Blauwpoortsbrug over om dan rechts aan de overzijde van de Beestenmarkt de Steenstraat terug te vinden – bekend van onze heenweg – die verderop overgaat in de Stationsweg naar Leiden CS.

Onze route gaat nog even voort, wie mee wil slaat linksaf de Breestraat in. Je passeert achtereenvolgens:

BISTRO 56
Breestraat 56.
Een schepping van Jan Goedelee van rond 1625, in de trant van de 17de-eeuwse Amsterdamse architect Hendrick de Keyser, namelijk veel elementen in witte steen in een gevel van rode baksteen. Hier zijn dat onder meer gekoppelde Toscaanse pilasters tussen de vensters. In de top komt het hoofd van Mercurius kijken wie er heeft aangebeld. Hij is de Romeinse god van de handel.

Onder de gootlijst zie je een zonnewijzer en helemaal bovenop een leeuw die een wapenschild laat zien. Er is sinds de bouw wel heel wat gewijzigd aan deze gevel. Zo was er een voordeur in het midden gemaakt en is een winkelhuis een woonhuis geworden met een hek voor de stoep, dat nu weer verdwenen is. Architect H.J. Jesse heeft na 1878 het pand weer enigszins in de oorspronkelijke staat hersteld.  

STADSGEHOORZAAL
Breestraat 60.
In 1826 wordt de linkervleugel van het vroegere Sint-Catharinagasthuis ingericht tot Stadsgehoorzaal met een Grote Zaal voor het concertpubliek en een Kleine Zaal met slechts een breedte van 5 meter. Er wordt daar van alles gedaan: concerten gegeven, feesten gehouden, gedanst, lezingen en vergaderingen vonden er plaats en diverse muziekgezelschappen kwamen er repeteren.

Als dat gebouw in de 19de eeuw niet meer voldoet, mag stadsarchitect Jan Willem Schaap een nieuwe gehoorzaal creëren voor een krap budget van 45.000 gulden. Aa nvankelijk wordt zijn schepping enthousiast ontvangen, maar rond 1889 zijn er veel klachten over tocht en brandgevaar en het Leidse stadsbestuur gaat daarin mee en koopt een pand links van het bestaande voor uitbreiding. Maar in augustus 1889 verwoest een brand de bestaande Grote Zaal.

De nieuwe stadsarchitect Daniël Knuttel mag meteen voor een nieuw gebouw zorgen. Na een studiereis langs Leipzig, Frankfurt am Main, Hannover en Berlijn volgt een stevige discussie in de gemeenteraad. Een aantal raadsleden wil een vrijstaand gebouw, andere zien meer in een prijsvraag. Uiteindelijk wordt een deel van de aanpalende Waalse kerk gesloopt, maar ter compensatie als nieuwbouw weer op stadskosten aan de andere kerkzijde toegevoegd. In de herfst van 1891 is de nieuwe Stadsgehoorzaal in neorenaissancestijl gereed met vooraan een zuilengalerij en versieringen in zink en zandsteen.

Vandaag is er achter dit hoofdgebouw nog de Aalmarktzaal uit 2009 en de Waag uit 1659, die bijna op gehoorsafstand van de Stadsgehoorzaal ligt.

GEMEENLANDSHUIS VAN RIJNLAND
Breestraat 59.
Ongeveer tegenover de Stadsgehoorzaal staat het gebouw van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dat krijgt in 1255 privileges van graaf Willem II van Holland als eerste officiële waterschap van de Nederlanden.

Het ontleent zijn bestaan aan de afwateringsproblemen langs de Oude Rijn tussen de grens van het toenmalige Sticht Utrecht – met de bisschop aan het hoofd – en de Noordzeekust. Als de monding van de Rijn bij Katwijk in de 12de eeuw dichtslibt, worden afwateringsgrachten naar het noorden gegraven, zoals de Heimanswetering, de Does en de Zijl. Daarlangs wordt voortaan het water uit de veengebieden rond Leiden afgevoerd naar het Leidsche Meer en de dan nog als een bijna binnenzee bestaande Haarlemmermeer. Via sluizen in het Spaarne en de Spaarndammerdijk stroomt het uiteindelijk in het IJ bij Amsterdam.

Dit gebouw is in 1578 door het Hoogheemraadschap aangekocht als vergaderruimte en als woning voor de dijkgraaf, die het dagelijks bestuur van het waterschap leidde. Hier werden wetten opgesteld rond waterstaatszaken en in de grote zaal vonden rechtszittingen plaats.

Bij een renovatie in 1598 had men de keuze uit een gevelontwerp van Lieven de Key, sinds 1593 stadsbouwmeester in Haarlem, maar die ook buiten die stad actief was, en een ontwerp van de eigen Leidse stadstimmerlieden Van Banchem en Dirckz. De keuze viel op het goedkopere ontwerp van beide laatsten.

Tussen 1657 en 1671 volgden een reeks renovaties, ditmaal van Pieter Post, waarbij de grote zaal met goudleer bespannen wanden en een beschilderd plafond krijgt, gerealiseerd door Andries de Haen en nog steeds aanwezig..En dan is er nog een derde restauratie in 1878 door de grote naam van de neogotiek, Pierre Cuypers. Het gebouw is tot 1999 in gebruik gebleven voor het waterschap.

WAALSE KERK – L’ÉGLISE WALLONNE
Breestraat 64.
De L’Église wallonne de Leyde is gevestigd in de kapel van het vroegere Sint-Catharinagasthuis, een instelling die teruggaat tot 1275. Dat was letterlijk een gasthuis, waar onderdak geboden werd aan arme passanten en zwervers. Allengs worden er ook arme zieke stedelingen opgenomen, vanaf 1401 ook proveniers, oude mensen die het gasthuis als bejaardenhuis gebruiken en daarvoor een bedrag (prove) betalen, waarvoor ze kost, inwoning en verzorging door inwonende broeders en zusters krijgen. Boven de ingang zie je nog het getande Catharinawiel, waarop volgens haar heiligenleven Sinte Katrien gevild moest worden omdat ze haar geloof niet wenste af te zweren. Maar het wiel sprong in stukken, waarna ze met een zwaard is onthoofd..

Nadat Leiden in 1574 is overgelopen naar de opstandige Noord-Nederlandse staten, komen steeds meer protestantse vluchtelingen vanuit Wallonië en Frankrijk naar Leiden. In Parijs heeft van 23 op 24 augustus 1572 de Bartholomeusnacht plaatsgevonden, waarbij alle protestanten zijn vermoord op last van de katholieke koning Karel IX. Die was daartoe overgehaald door zijn moeder Catharina de Medici, die bang was voor wraak nadat op 22 augustus een mislukte aanslag werd gepleegd op admiraal Gaspar de Coligny, een leider van de hugenoten, zoals de Franse protestanten heetten. Zij waren toen met hun voormannen aanwezig in Parijs voor het huwelijk van hun leider Hendrik van Navarra met de katholieke Margaretha, een jongere zus van Karel. Doordat niet enkel in Parijs een geweldgolf tegen de protestanten uitbrak, maar in heel Frankrijk, sloegen er heel wat hugenoten op de vlucht

Al in 1578 zorgt de Leidse universiteit voor Franstalige protestantse erediensten. Wanneer er dan in 1584 enkele honderden Franssprekende protestanten vanuit Brugge naar Leiden immigreren, wordt in dat jaar een eigen Waalse kerk gesticht, die met zo’n 450 leden gebruik kan maken van de vroegere rooms-katholieke (Lieve) Vrouwekerk.

In Frankrijk genieten de hugenoten sinds 1598 een zekere vrijheid van godsdienst door het dan door Hendrik IV uitgevaardigde edict van Nantes. Maar wanneer Eerste Minister Richelieu in 1626 de hugenoten weer een aantal rechten ontneemt en de Franse publieke opinie zich steeds argwanender opstelt tegenover hen omwille van het inperken van de rechten van de rooms-katholieken in de Noordelijke Nederlanden en in Engeland, kiezen opnieuw steeds meer hugenoten voor emigratie naar onder meer de Republiek der Verenigde Nederlanden.

Die toestroom vergroot snel het aantal Franstalige gelovigen in Leiden, die er de textielindustrie mee helpen floreren. Er wordt nu omgezien naar een tweede plaats van samenkomst en die wordt in 1638 gevonden in de inmiddels vergrote kapel van het Sint-Catharinagasthuis aan de Breestraat.

Na het opheffen van het edict van Nantes door de Franse koning Lodewijk XIV in 1658 stijgt het aantal Franstalige protestanten in Leiden nog verder. In 1737-’39 wordt de voorgevel van de kapel vernieuwd en komt er een barokke dakruiter bovenop.

Maar begin 18de eeuw is er een plotse daling in het aantal leden van de Waalse gemeente, waardoor er nog maar zo’n 500 Franstalige protestanten overblijven in Leiden. Dat komt enerzijds doordat de tweede generatie uitstekend is ingeburgerd in het Leidse stadsleven en voortaan naar de Nederlandstalige protestantse kerken trekt, anderzijds doordat de vervolging van de protestanten in Frankrijk nogal blijkt mee te vallen, zodat een deel van de gevluchte families terugkeert. De kapel is dus niet langer nodig als bijkomende kerkruimte.

Dat verandert weer, wanneer rond 1819 de Vrouwekerk wordt gesloopt. Nu komt de gemeente voortaan weer samen in de gasthuiskapel, die overgekocht wordt door de L’Église wallonne. Nog steeds worden hier de diensten in het Frans gehouden. Ook niet-autochtoon Franstaligen komen erheen, onder meer vanwege de grote saamhorigheid die er heerst. Onderwijs en sociale zorg worden als gemeenschappelijke opdracht opgevat door de leden van deze protestantse gemeente.

Op 21 februari 1999 is een schilderij uit de Waalse kerk gestolen. Het gaat om een portret van Catharina Geschier, dat in 1694 door een anonieme kunstenaar geschilderd is. Het bijbehorende portret van haar echtgenoot, koopman Jean Michel, is ongemoeid gelaten. Een passionele daad?

LVC (Leids Vrijetijds Centrum)
Breestraat 66.
De geschiedenis van dit gebouw gaat terug op een uitbreiding van het Sint-Catharinagasthuis uit 1571 met een zogeheten ‘Lange sael’. In 1863 wordt deze 16de-eeuwse zaal ‘Meisjesschool der 2e klasse’.

De latere rijksbouwmeester Daniël Knuttel is in 1887 als Leids stadsarchitect verantwoordelijk voor een nieuw voorgebouw in neorenaissance. Als leslokaal voor de groter wordende groep schoolmeisjes wordt in 1908 die ‘Lange sael’ verhoogd met een verdieping. Het plafond tussen het gelijkvloers en die nieuwe verdieping is toen gemaakt uit zeegras en prefab gipsplaten als geluidsisolatie tussen beide leslokalen, zoals bij een recent bouwkundig onderzoek is gebleken.

De geschiedenis van het Leids Vrijetijds Centrum begint in 1969, als in een oud herenhuis aan de Breestraat het Kreatief Sentrum wordt gestart voor de popscène. Na een faillissement in 1975 wordt het LVC geboren. Naast concerten worden er nu ook cursussen, workshops en muzieklessen gegeven. Aanvankelijk is er naast de concertzaal nog een filmzaal. Bij een renovatie eind jaren 1990 verdwijnen de cursuslokalen en de filmzaal, om een loungeruimte te realiseren. Maar inmiddels is het LVC alweer verhuisd in september 2013 en wordt het gebouw aan de Breestraat opgenomen in het Aalmarktproject van de Stadsgehoorzaal.

Sla linksaf de Catharinasteeg in en loop die uit tot je opnieuw op de Aalmarkt uitkomt. Ga daar rechtdoor via de Waaghoofdburg voor voetgangers en fietsers over de Rijn, zodat je in de Stille Mare belandt. Als je die korte straat uitloopt, sta je voor een witte kerk.

HARTEBRUGKERK
Haarlemmerstraat 110.
Vanaf de Reformatie in 1572 tot begin 19de eeuw moeten rooms-katholieken het in Leiden doen met niet al te opvallende kerken, zogenaamde schuilkerken. Nadien mag het allemaal weer openlijker, maar intussen zijn de vroegere katholieke Onze-Lieve-Vrouwe-, Sint-Pieters- en Sint-Pancratiuskerken door de diverse protestantse stromingen in gebruik genomen, dus moeten er nieuwe worden gebouwd.

In de Petrus-en-Paulusparochie zorgt Theo Molkenboer in 1836 voor een neoclassicistische Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangeniskerk. Maar die naam is nogal lang en op dat moment is de Mare nog een echte waterloop waar de Haarlemmerstraat overheen loopt via de Hartebrug. Deze kerk staat pal langs die voormalige brug, vandaar Hartebrugkerk. Leidenaars spreken ook wel over de Koeliekerk, naar het laatste Latijnse woord van de spreuk boven de toegang: ‘Hic Domus Dei est et Porta Coeli – Hier is het huis van God en de poort van de hemel’.

Veel Nederlandse katholieke kerken die gebouwd zijn tussen 1824 en 1875 worden Waterstaatskerken genoemd, omdat ze gebouwd zijn met financiële steun van de Nederlandse staat, waarbij de bouwplannen goedgekeurd moesten worden door ingenieurs van het ministerie van Waterstaat.
Die financiële sponsoring vindt zijn oorsprong in de problemen tussen katholieken en protestanten over de door die laatsten in gebruik genomen voormalige roomse kerken. Zij wilden die niet verlaten en uiteindelijk is beslist dat elke kerk in bezit bleef van het geloofsgenootschap dat er op dat moment gebruik van maakte. Waar katholieken toch hun kerken van protestantse gemeenten hadden teruggekregen, ging de steun naar de protestanten voor hun nieuwe kerk.

Er is evenwel geen Waterstaatsbouwstijl, ook al zijn veel van deze kerken in neoclassicistische stijl, maar die was in die periode internationaal toonaangevend. Bij de Hartebrugkerk uit zich dat ondermeer in Ionische zuilen met een fronton boven de ingang. In die driehoek is een Alziend Oog afgebeeld.

Bij de Hartebrugkerk, die op de plaats staat waar tot 1760 brouwerij Het Witte Hart was gevestigd, is ondanks het opschrift ‘Anno 1835’ de eerste steen op 21 april 1836 gelegd en op 28 november 1837 is de kerk ingewijd door Monseigneur Cornelius Ludovicus, baron van Wijkerslooth en titulair bisschop van Curium. Zo’n bisschop is gewijd door de paus en heeft dezelfde rechten als andere bisschoppen, maar heeft geen eigen bisdom. Het is dus meer een titel met de naam van een bisdom dat ooit heeft bestaan, vaak in de eerste eeuwen van het christendom, zoals Curium op Cyprus, de Latijnse naam voor de stad Kourion, vandaag enkel nog ruïnes..

Het reliëf boven de ingang is van later datum en herdenkt de Tweede Wereldoorlog met de Bijbelse tekst ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’.

Binnenin zie je een witte kruisweg in reliëfs uit 1889, een beeld van Theresia van Lisieux en Maria als patrones van de kerk boven de gebeeldhouwde preekstoel uit 1880. Uit 2003 dateert het altaar en de lezenaar, beide ontworpen door de Amsterdamse kunstenaar Nicolas Dings. Doordat er in de zijwanden en de apsis gebrandschilderde ramen zitten, oogt deze kerk vrij donker. Tijdens de openingsuren buiten de misuren kan je enkel een blik werpen op het interieur vanachter een smeedijzeren hek.

Wandel je rechtdoor, dan kom je in de Lange Mare, geen echt bijzondere straat, maar wat verderop staat plots wat teruggetrokken aan je rechterhand de

MAREKERK
Lange Mare 48.  
Als in de eerste decennia van de 17de eeuw de Leidse bevolking toeneemt, wordt de capaciteit van de door de protestanten overgenomen katholieke kerken te gering. In de jaren 1630 wordt besloten tot de bouw van een nieuwe hervormde kerk aan de Lange Mare. Stadsarchitect Arent van ’s-Gravesande ontwerpt een gebouw in Hollands classicisme en zijn leermeester Jacob van Campen zal de bouw leiden, die tien jaar zal duren, tot 1649.

Meteen is dit een van de eerste kerken die specifiek voor de protestantse eredienst zijn ontworpen, een achthoekige centraalbouw met uitgezwenkte steunberen, met de preekstoel in het midden en daar rond stoelen en banken. Enorme ramen zorgen voor een royale lichtinval. Het gebouw staat aanvankelijk langs het water van de Mare en rijst dan nog grootser op boven de nog lagere trapgevels van de belendende woningen.

De koepel wordt samengehouden door een netwerk van eikenhouten balken en draagt op zijn beurt een zware toren van liefst 120.000 kilogram. In die toren hangen klokken van de Haagse klokkengieter Coenraad Wegewaert uit 1647 en François Hemony uit 1663, in 1941 aangevuld met een klok van Bonaventura Eijsbouts uit Asten. Op de top van de toren staat een soort koperen dennenappel en daarop nog een spits met Leidse sleutels en een bazuinblazende engel als windwijzer. Onderaan is er een zwart uurwerk met koperen Romeinse cijfers en wijzers.

Op de meeste zaterdagen is deze kerk open tussen 13.30 en 17u. voor gratis bezoek.

Keer op je stappen terug over de Lange Mare en sla de derde straat rechts in, de Vrouwenkerkkoorstraat. Zo kom je uit bij de

VROUWEKERK RUÏNE
Vrouwenkerkhof.   
Rond 1300 wordt in het Oegstgeestse gehucht Maredorp een aan Maria gewijde kapel gebouwd. Wanneer in 1325 over de Oude Rijn een brug wordt gelegd, wordt Maredorp een deel van Leiden en vanaf 1365 wordt de intussen tot eenbeukige kerk vergrote kapel parochiekerk. Door uitbreiding in 1406 tot driebeukige kruiskerk wordt de Onze-Lieve-Vrouwekerk de derde grootste kerk van de stad, na de Sint-Pieters en de Hooglandse kerken.

Gilden hebben hun kapel in deze kerk, zoals de chirurgijnen met als patroonheiligen de tweeling Cosmas en Damianus. Het altaarstuk van hun kapel hangt nu in het Kunsthistorisches Museum van Wenen.

Na de Reformatie in 1572 wordt de kerknaam ook van haar katholieke klank ontdaan, zodat de eerste gereformeerde dienst op 20 juli 1572 plaatsvindt in de Vrouwekerk. Spaanse kanonskogels zorgen voor flinke schade tijdens het Beleg van Leiden in 1573-’74. Een rijke dame redt het gebouw door het op te kopen en weer aan het Leidse stadsbestuur te verkopen, op voorwaarde dat het ter beschikking wordt gesteld aan protestantse vluchtelingen uit Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden. En vanaf 1584 worden de diensten in de Vrouwekerk dan ook in het Frans gehouden door de Waalse gemeente.

Ook de Engelse Pilgrim Fathers gaan hier ter kerke. Maar net als zij emigreren ook heel wat Leidse ‘Waalse’ protestanten naar de Nieuwe Wereld. Zo wordt onder Jessé de Forest op Manhattan de kolonie Nieuw-Amsterdam gesticht, het latere New York.

Na vertrek van veel hugenoten naar Amerika raakt deze kerk stilaan in verval. In 1808 is dat zo erg, dat er geen diensten meer gehouden kunnen worden. Het gebouw wordt verkocht en grotendeels gesloopt, in 1837 staan enkel de toren en wat muurresten nog overeind. Drie jaar later wordt ook de toren gesloopt. Een aantal grafstenen zijn overgebracht naar de Pieterskerk, zoals die van Carolus Clusius, de plantkundige die in deze kerk was begraven.

De overblijfselen van de kerk zijn nu rijksmonument en bij een archeologisch onderzoek in 1979-’80 blijkt dat de kerkfundamenten op houten palen nog intact zijn. Bij een restauratie in 1982-’83 wordt een cartouche met de tekst ‘En Salicht Leiden’ (en zegen Leiden), afkomstig uit het in 1929 afgebrande stadhuis, ingemetseld in de oostgevel.

Omdat deze kerkruïne een hangplek voor de Leidse jeugd wordt, met graffiti en wildplassen, adviseert de Leidse monumentencommissie in de jaren 1990 om ook de laatste muurresten af te breken. Maar daar komt veel protest tegen uit de Verenigde Staten. Daar wordt deze kerk als een zeer belangrijk deel van het Amerikaanse cultureel-historisch erfgoed gezien, omwille van de hier gedoopte Pilgrim Fathers en de trek naar de Nieuwe Wereld. Onder meer het Roosevelt Institute, de Mayflower Society en het historisch genootschap van New York City betreuren de voorgenomen sloop.

Het Leiden American Pilgrim Museum daagt het gemeentebestuur voor de rechter om de sloopplannen ongedaan te maken. De kerkresten blijven op hun plaats en in 2001 besluit de Leidse gemeenteraad er voortaan vanaf te zien. Er vindt zelfs een nieuwe restauratie plaats, waarbij de afgebrokkelde muur weer anderhalve meter wordt opgehoogd en bedekt met natuursteen. Ook de contouren van de kerk worden in de bestrating aangegeven. Aan de hand van een grafboek uit 1676 worden zelfs de graven in de kerk aangeduid met stroken natuursteen.

Gezien vanaf de open zijde van de ruïne ga je nu tot aan de Lange Sint-Agnietenstraat (links) en de Vrouwenkerksteeg (rechtdoor) voor het verhaal van het

MUSEUM BOERHAAVE en CAECILIAGASTHUIS
Lange Sint-Agnietenstraat 10 / Vrouwenkerksteeg 18.
In 1596 wil men op de plaats van het oudere Sint-Caeciliaklooster een nieuw pest- en dolhuis oprichten. Maar omdat een loterij te weinig geld in het laatje brengt voor zo’n nieuwbouw, wordt het plan B: de benedenverdieping van het 15de-eeuwse klooster wordt krankzinnigengesticht – dolhuis – met 21 cellen en zes zalen voor zwakzinnige kinderen. Op de bovenverdieping komt een ziekenhuis voor arme lieden. Er is wel geld genoeg om nog een ziekenzaal met 56 bedden te bouwen, plus een aantal proveniershuisjes voor bejaarden die zich kunnen inkopen. Zo wordt er voortaan over het Caeciliagasthuis gesproken.

Hoogleraar Otto Van Horne, zeg maar Heurnius, komt vanaf 1636 aan universiteitsstudenten onderwijs geven aan het ziekbed in dat gasthuis. Hij wordt opgevolgd door Herman Boerhaave, die rond 1720 beroemd genoeg is om medische studenten vanuit heel Europa naar Leiden te laten komen voor zijn praktijklessen. Zo wordt het Caeciliagasthuis meteen het oudste academische ziekenhuis van Noord-Europa.

Vanaf 1852 wordt het grootste deel van het ziekenhuis een werkhuis, in de volksmond ‘de schrik der bedelaars’ genoemd. Om dat imago wat op te poetsen wordt het vanaf 1886 officieel de Stedelijke Werkinrichting. Wanneer er in 1945 nog maar twaalf mensen komen en er nauwelijks nog gewerkt wordt, komen hier twee jaar later studenten wonen, zodat het tenminste lijkt of er nog gewerkt wordt. De oude kloosterkapel wordt een gemeentelijk magazijn, in de aangrenzende vleugel worden ‘asociale gezinnen’ ondergebracht. De proveniershuisjes in de Vrouwenkerksteeg blijven al die tijd in gebruik en boven hun toegangspoortje lees je nog steeds op de 16de-eeuwse gevelsteen ‘St. Caecilia Gasthuis’.

Het vroegere klooster wordt in de jaren 1980 door de Rijksgebouwendienst aangekocht om er na restauratie en uitbreiding vanaf 1991 het Museum Boerhaave in te vestigen.

Je komt binnen via de vroegere ingang van het turfmagazijn in een museum waar 400 jaar Nederlandse wetenschapsgeschiedenis wordt getoond, met o.a. microscopen van Antoni van Leeuwenhoek, de eerste slingerklok van Christiaan Huygens en ook diens planetarium en telescoop, voorts de bol, ring en het emmertje van ’s-Gravesande en de ultradiepvriesapparatuur van Nobelprijswinnaar Kamerlingh Onnes. Natuurlijk ontbreken in dit Boerhaavemuseum niet de anatomische preparaten, bijenwas-modellen van spieren en organen en griezelig chirurgijnsalaam.

Een van de attracties van het Museum Boerhaave is de reconstructie van het Anatomisch Theater, dat in 1596 in een universiteitsgebouw is opgericht voor praktisch onderricht aan medische studenten. Die zitten op ronde tribunes en kijken neer op een draaibare snijtafel, waarop secties van lijken worden uitgevoerd, een gebeuren waarvoor de andere lessen worden stilgelegd. Rondom op de randen van de tribunes staan skeletten van mensen en dieren, preparaten en instrumenten. Vaandels met moraliserende opschriften wapperen boven de hoofden. Anatomische lessen  werden enkel in de wintermaanden gegeven, omdat anders de lijken teveel zouden rotten en stinken. In dit museum is het Anatomisch Theater zoals dat er in 1610 uitzag weergegeven, maar wel zonder lijken.

Nog dit: Caecilia was een Romeinse martelares uit de 3de eeuw. Getrouwd, maar met het vriendelijke verzoek aan haar echtgenoot om haar maagd te laten, want ‘terwijl het orgel klonk bij de huwelijksvoltrekking zong de maagd Caecilia in haar hart voor haar enige Heer’ – aldus haar bio. En dan ben je natuurlijk de geknipte persoon om patrones van de muziek te worden.

Wandel langs het Boerhaavemuseum de Lange Agnietenstraat uit, zodat je voor het poortje van het Sionshof komt te staan – ook al staat daar Zion op.

SIONSHOF
Sionshof 1-14, Sionsteeg.
Het Groot Sionshof of van Swietenhof wordt in 1480 gesticht door Hugo van Zwieten en Luydgaert Claesdochter van Bosschuyzen (dat wordt spellen …) aan de Papengracht. Omwille van bouwvalligheid wordt het in 1668 naar de Sint-Jozefsteeg verplaatst, die meteen tot Sionsteeg wordt omgedoopt. Ga je uit van de stichtingsdatum, dan is dit het oudste nog bestaande hofje van Leiden.

Veertien behoeftige echtparen konden hier terecht, een weduwe moest daarom na het overlijden van haar man het hofje verlaten. Maar mannen mochten als weduwnaar wel hier blijven wonen, maar dan niet hertrouwen. In 1641 komt er een oplossing voor de weduwen, dan sticht Juffrouw Emerentia van Brouchoven-Banning aan de achterzijde van het Sionshof aan de Schoolsteeg het Klein Sionshof, toepasselijk het Weduwenhofje genoemd.

In 1913 zijn een aantal huisjes zo vervallen, dat het rechter rijtje volledig wordt vervangen, wat enkel bij een nauwgezette blik opvalt. In 1970 zijn de huisje toe aan restauratie en zijn er ook bijna geen bejaarden meer te vinden. Het leegstaande hofje wordt weldra door jongeren gekraakt.

Nu is dit een rijksmonument, veertien huisjes die een binnenplaats uit 1667 omgeven. Boven de poort een regentenkamer uit hetzelfde jaar. De wapenschilden aan de binnenzijde van die poort zijn van drie vroegere regenten: Van Gaesbeek, Brouwer en Cingelshoek.

Ga vanuit de poort naar rechts de Sionsteeg door en kom uit in de Haarlemmerstraat. Dit is de winkelstraat met de bekende ketens, die je in elke stad tegenkomt. Ga naar rechts als je niet wilt winkelen in deze tamelijk lange straat. Je komt dan vrij snel aan je rechterzijde aan het

SINT-STEVENSHOFJE of CONVENT VAN TETTERODE
Haarlemmerstraat 50.
De rijke brouwer Willem Aerntsz van Tetrode en zijn vrouw Cristijn Arentsdr. Bruinen stichten in 1487 dit hofje. Sint-Steven was de patroonheilige van het Leidse brouwersgilde, vandaar de naam, en Willem was een van de stichters van dat gilde.

Willem en Cristijn wonen zelf in de Haarlemmerstraat en kopen drie jaar eerder een woning met erf van hun buurman. In 1487 wordt Willem ziek en daar is in de middeleeuwen vaak weinig aan te doen, zodat hij op 27 november van dat jaar door de notaris een akte laat opstellen, waardoor na zijn dood het hofje gerealiseerd kan worden op dat aangekochte terrein.

De bewoners zijn verplicht elke vrijdag naar de mis te gaan om te bidden voor het zielenheil van Willem en Cristijn bij het altaar van de heilige Steven van het brouwersgilde in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. De zangmeesters van de Onze-Lieve-Vrouwekerk worden belast met het toezicht op het hofje, want zij kunnen natuurlijk goed controleren of elke bewoner trouw naar de kerk komt.

Ook dit hofje is bedoeld voor echtparen, dertien mannen en hun vrouwen. Ook hier moet een vrouw weer haar huisje verlaten na de dood van haar echtgenoot, maar de regenten laten die bepaling in 1761 vallen na protest van de bewoners, die argumenteren dat het voor oude vrouwen niet meer mogelijk is om zelf de kost te verdienen, zodat zij zonder onderdak en onderhoud in bittere armoede vervallen. Maar als bewoner Jan van de Maas in 1764 wil hertrouwen, wordt toch als voorwaarde gesteld dat, mocht hij overlijden, zijn weduwe het hof moet verlaten en geen recht meer heeft op onderhoud. Zo wil het bestuur voorkomen dat vrouwen zich via zo’n huwelijk op het hofje vestigen zonder langs de regenten gepasseerd te zijn.

Tussen 1770 en 1778 is er veel vernieuwd en verbouwd aan dit hofje. Uit die tijd dateert de Lodewijk XIV-poort met de gedenksteen. Maar het is wachten tot 1983-’84 voordat het interieur van de huisjes onder handen wordt genomen. Van elke drie huisjes worden twee nieuwe woningen gemaakt, waarbij er nu beneden- en bovenwoningen zijn. Beneden wonen ouderen, boven jongeren, zodat er permanent wat toezicht blijft op het welzijn van die oude mensen. De poort aan de Haarlemmerstraat gaat nog steeds om tien uur ’s avonds op slot, maar de bewoners hebben wel allemaal een sleutel.

Wandel verder de Haarlemmerstraat uit zodat je op de Blauwpoortsbrug over de Oude Vest belandt. Aan de overkant naar rechts de Steenstraat in, dan nog over de Rijnsburgerbrug, om via de Stationsweg weer op het Stationsplein te komen. Voor je vertrekt kijk je nog even naar rechts.

ACHMEA
Schipholweg.
Voor verzekeringsmaatschappij Achmea heeft de Leidse architect Fons Verheyen van VVKH architecten een bijzonder gebouw ontworpen, waarbij ongunstige ligging met een spoorlijn aan de ene zijde en een autoweg door een tunnel aan de andere kant, plus een grote hoeveelheid leidingen een creatieve uitdaging vormde.

Twaalf kolommen dragen het lange gebouw, die als stammen in takken splitsen waaruit een vakwerk ontspruit dat de eerste bouwlaag vormt. Die verbreedt zich tot bijna veertien en een halve meter, waardoor de volgende verdiepingen geheel kolomvrij konden blijven. Met natuursteen beklede betonnen schachten aan de spoorzijde houden alles samen. Daarin zitten liften, trappen, leidingen, riolering en luchtkanalen, kortom alles wat nodig is voor wat omhoog of omlaag moet. In de gevels wordt glas afgewisseld met dichte panelen in geel, rood en blauw, zowel mat als glanzend. Die verwijzen naar De Stijl, de door Theo van Doesburg in Leiden opgerichte kunstbeweging, waarvan ook de schilder Piet Mondriaan lid is geweest. En wie aan Mondriaan denkt ziet zwarte lijnen en vlakken in deze kleuren.

Achmea is voortgekomen uit een initiatief dat de Fries Ulbe Piers Draisma al in 1811 neemt in het dorpje Achlum. Hij richt daar een naar het dorp genoemde Onderlinge Brand-Assurantie-Sociëteit op met als motto ‘Samen het risico dragen als iemand schade lijdt’. Zo’n 39 boeren en notabelen sluiten zich aan. Twee jaar later wordt de boerderij van Ids Jacobs Haima door de bliksem getroffen en krijgt hij 75% van de op 2.772 gulden en 10 stuivers bepaalde schade vergoed.

Bijna anderhalve eeuw later, in 1949, wordt door het ziekenfonds Woerden en Omstreken het Zilveren Kruis opgericht en in 1992 ontstaat uit een fusie van Avéro Verzekering en Centraal Beheer de AVCB groep, waar het intussen sterk gegroeide bedrijfje van Draisma via allerlei fusies ook deel van uitmaakt. Wanneer dan in 1995 dat Zilveren Kruis samengaat met AVCB ontstaat Achmea. Dat is intussen een conglomeraat van verzekeringen, maatschappelijke zorg, pensioenfondsen en vermogensbeheer geworden, waar met de nieuwste digitale ontwikkelingen zoals blockchain wordt gewerkt met vestigingen op diverse plaatsen in heel Nederland.

Teruggekeerd op je vertrekpunt is het nu enkel nog wachten op de juiste trein. Als je nog naar de wc moet, is dit het moment. Dit station heeft zeer moderne toiletten met allerlei eigentijdse hygiënische snufjes.