Romaans

Deze Bolleboswichtpagina is gekoppeld aan de Stapperloot-route Doornik
Wandel deze route met je smartphone.

ROMAANS
Periode 1000-1190

In 1820 introduceert de Franse archeoloog Charles de Gerville de term romaans. Hij meent verwantschap met de oude Romeinse kunst te bespeuren. Dat is ten dele juist, ook andere bouwkunsten hebben tot de ontwikkeling van de romaanse stijl bijgedragen. Wanneer in 1830 de bekendere kunsthistoricus Areisse de Caumont de term overneemt, wordt de aanduiding romaans gemeengoed.

In de vroege middeleeuwen is god nog de Vader, die Moses vanaf de Sinaï zijn Tien Geboden dicteert en met straf dreigt als je zijn wetten overtreedt. De mens is dus een klein aards wezentje, dat in permanente angst leeft voor het hellevuur en enkel door offers en boetedoening kan hopen zijn god gunstig te stemmen. Een godsbegrip dat nog dicht bij de oude Germaanse godenideeën staat. Enkel de priester is in staat om in contact met die oppermachtige god te treden, voor de gewone mens is het afwachten geblazen wat voor hiernamaals er uit de bus komt.

Aanvankelijk is de christelijke kerkenbouw geheel geïnspireerd op de Romeinse basilica, een soort markt met rondom overdekte galerijen. Wanneer de Frankische vorsten zich tot het christendom bekeren, gaan zij stilaan het kerkgebouw mede als een symbool van hun macht gebruiken.

Als voorbeeld voor romaanse kerken dienen de benedictijnerabdij van het Franse Cluny, gebouwd tussen 948 en 981, en de cisterciënzer Sankt-Mauritzabdij van het Luxemburgse Clervaux, die in 1098 gereed komt.

Romaanse kerken bestaan uit afzonderlijke ruimten met een specifiek doel: het koor voor de monniken, daarachter aan het oostelijke uiteinde de absis, waar het altaar staat. In het schip met lagere zijbeuken staat het gewone volk, want zitten kan niet, er staan nog geen stoelen of banken in zo’n kerk. Dwarsschepen geven de kerk het uitzicht van een Latijns kruis (het kruis van Christus) en boven een voorhal komt een tweede koor, waar de koning of keizer de dienst bijwoont. Specifiek voor de grote romaanse kerken in Maaslandse stijl is het westwerk, een zware en brede toren tegenover koor en absis. Elders worden vierkante torens gebouwd, die doen denken aan de donjons van kastelen, compleet met smalle vensterspleten. Bij doortrekkende vijandelijke legers of roversbenden kan de hele bevolking zich in zo’n zware stenen toren verschuilen en eventueel verschansen. 

Uit een eenvoudige grafkelder ontwikkelt zich in de romaanse periode de crypte tot een kelderruimte onder absis en koor, bereikbaar via twee trappen links en rechts, zodat pelgrims een rondgang kunnen maken langs het graf of de relieken van een heilige. Ook komen er speciale kapellen, waar heiligen worden vereerd. Het woord kapel komt van de reliekschrijn waarin de Frankische koningen de muts – “cappa” – van Sint-Maarten meevoerden, begeleid door ‘cappellani’, kapelaans dus.

Zo ontstond een romaans kerkgebouw dat uit een groot aantal verschillende stukken bestaat, die onderling verbonden worden door traveeën (stuk muur tussen afwisselend een ronde zuil en een vierkante pijler). Dit heet het additief bouwprincipe, dus steeds stukjes aan de kerk toevoegen. Om een stevig gebouw te behouden, worden er dikke muren gemetseld met relatief kleine raamopeningen, die ronde bogen bezitten. In de muurvlakken tussen die bogen wordt reliëf-beeldhouwwerk aangebracht.

Die zware romaanse muren dragen het dak, dat aanvankelijk vlak is, later bestaat uit een tongewelf (alsof er de helft van een groot wijnvat overheen is gezet), en ten slotte worden er ook kruisgewelven gemetseld, waarbij vier punten van gordelbogen in het midden samenkomen. Het eerste voorbeeld van een gewelf met stenen gordelbogen wordt in 1082-1106 geconstrueerd in de Dom van Speyer (Duitsland) en heeft een overspanning van 14 meter. 

Op de binnenwanden worden muurschilderingen en wandtapijten aangebracht, waarop vaak passages uit het Oude Testament naast gedeelten uit het Nieuwe Testament worden geplaatst, als vergelijking. Deugden en ondeugden worden afgebeeld naast allerlei fabelwezens en dieren, die voor de middeleeuwers toch een godsdienstig symbool in zich dragen. Naarmate de techniek zich verder ontwikkelt, wordt ook het roosvenster toegepast boven de hoofdingang en worden rijen van kleine zuiltjes met daarachter een loopgang aangebracht tussen de bogen waarop de middenbeuk rust en de bovenramen, een zogenaamd triforium.

In een romaanse kerk overweegt de horizontale lijn, waarbij de blik via de reeksen zuilen naar het altaar wordt gericht. Pas als het godsbegrip wijzigt van een dreigende god die je te vriend moet houden, naar een god die een en al liefde uitstraalt, gaan de mensen voortaan de blik omhoog richten en ontstaat uit de romaanse stijl de gotiek, met zijn opwaartse lijnen. “Ssst, kijk voor je en luister” wordt voortaan “Kijk omhoog, Sammy!”

Klik voor andere routes op Routes
Voor andere Bollebooswicht-items klik je oBollebooswicht